fragment buitenaards dagboek
© Copyright 2007 Channie West
Alle rechten voorbehouden
DAGBOEK DEEL 41
CENTARA
Channie was naar de ontmoetingsplek gegaan die Yexes had voorgesteld. Ze stond daar nu en wachtte op een vaartuig, dat haar op zou komen halen. Ze was een paar minuten te vroeg. Terwijl ze daar stond en wachtte, keek ze uit over het zonnige en schilderachtige landschap voor haar. Het was de laatste dag van mei en het begin van de zomer. De zon was warm en brandde op haar neer vanuit een wolkeloze hemel. De warmte maakte dat de lucht rondom haar trilde. Ze stond daar en bedacht dat landingen op het midden van de dag niet zo vaak voorkwamen. Maar dit zou er toch zo een zijn. Het was erg leuk, bedacht ze, om een ruimtevaartuig te zien met een zonnig Zweeds vroeg zomerlandschap op de achtergrond. Met dit landschap was ze erg vertrouwd, daar hun zomerhuisje vlakbij dit verwilderde weidelandschap lag. In deze omgeving bracht ze een groot deel van de weekenden en de zomer door. Channie keek nog een keer naar de hemel en tuurde de horizon af. Waar bleven ze nou?
Het werd nu toch wel tijd, dacht ze een beetje ongeduldig. Juist op dat moment naderde vanuit de hemel in de verte een vaartuig. De zilverglanzende schijf kwam vanuit het oosten, sneed door wat wolkensluiers en daalde licht. Hij maakte een boog en naderde haar vervolgens vanuit het westen op lagere hoogte. Vervolgens begon hij te dalen. Hij maakte aanstalten om te landen op de zachte, wat onregelmatige graspollen in het weiland. Tijdens de landing, die voor de rest nagenoeg geluidloos verliep, stoof wat stof op van de droge weidegronddelen. Channie liet, voor ze het vaartuig naderde, het stof eerst weer neerdwarrelen. Het vaartuig was nu geland en men wachtte op haar. De stalen trap werd op het veld neergelaten en de schuifdeur gleed geluidloos open, toen ze het vaartuig naderde.
In de deuropening stond een man, glimlachend en zwaaiend. Channie kende hem goed, daar ze hem al vele malen eerder had ontmoet. Hij wenkte haar snel aan boord te komen. Hij heette Do Jortann. Hij was nogal lang en slank. Hij had licht haar, dat krulde en enigszins door de war zat. Zijn ogen waren goudkleurig en schitterden zoals altijd. De altijd lachende mond, met zijn gelijkmatige, krijtwitte tanden, paste bijzonder goed in het ook voor de rest perfecte gezicht. Naar aardse maatstaven was Do Jortann bijzonder knap en bovendien heel mannelijk. Met zijn mooie uiterlijk en zijn elegante houding zou hij menigeen jaloers maken. Maar weinig mannen op Aarde bezaten een dergelijke schoonheid, charme en elegantie. Als je bovendien zijn uitstraling en intelligentie daar bij optelde, zou hij de mannen op Aarde ver achter zich laten.
Channie schonk hem een brede glimlach en schudde zijn uitgestrekte hand. En al gaven ze elkaar op de aardse wijze een hand, ze begroetten elkaar ook op de buitenaardse wijze door ieder ‘Afgall’ te zeggen. Hij voegde er ‘Hatesch’ aan toe, om haar duidelijk te maken dat ze heel erg welkom was. Channie had hem de laatste tijd heel vaak gezien, voor haar periode van ‘alleen zijn’ wel te verstaan. Ze dacht hier aan terug, terwijl de deuren achter haar sloten. Ze had Do Jortann ontmoet, toen haar gebruikelijke leraar Yexes andere dingen te doen had gehad. Yexes was daardoor niet in staat geweest haar te onderwijzen en Do Jortann was voor hem ingevallen. Dat ondanks het feit dat hij eigenlijk een hogere rang bekleedde. Bovendien gaf hij maar zelden les. Meestal bood hij buitenaardse wezens die op Aarde hadden geleefd en gewerkt de helpende hand bij hun ‘terugkeer’. Deze buitenaardse wezens waren of voor korte tijd mens geweest of waren ook wel op Aarde gereïncarneerd en hadden daar vanaf hun geboorte tot aan hun overlijden als mensen een leven geleid.
Wat Channie op dat moment niet wist, was dat er meer manieren waren waarop wezens van andere planeten op Aarde geplaatst konden worden. Een van die manieren waarbij uitwisseling plaatsvond, was wanneer een pasgeboren baby op Aarde zonder aanleiding overleed. In dat geval werd de overleden aardse baby omgewisseld door een identiek buitenaards kind. Dat gebeurde echter maar zeer zelden. Een andere manier om buitenaardse wezens op Aarde te plaatsen was door hen tijdelijk voor een korte tijd het lichaam en het uiterlijk van een mens te laten aannemen. Vervolgens landde men, liet hen uitstappen en liet hen een tijdje in een samenleving leven. Deze personen beschikten nog over hun buitengewone gaven en krachten en kregen uiteraard voortdurend bescherming. Ze kregen hulpmiddelen mee in de vorm van opleiding en geld om aan de samenleving deel te kunnen nemen, zonder op te vallen. Soms maakte men een kopie van iemand, met wie men al contact onderhield. Deze kopie kon in bepaalde gevallen op de thuisplek de plaats van het origineel innemen, door deze te spelen als dat nodig was. De kopie kon zo in kwestie als alibi fungeren of eventuele achtervolgers op een dwaalspoor brengen.
Er waren ook buitenaardse wezens die in het universum gestorven waren en die het als hun opdracht zagen op Aarde te reïncarneren om de Aarde in haar ontwikkeling te ondersteunen. Zij voorzagen zich niet in het universum van een nieuw lichaam, maar vroegen toestemming om via een aardse foetus geboren te mogen worden om zo een mensenleven te leiden. Maar er waren ook buitenaardse wezens die op Aarde reïncarneerden, zonder in het universum te zijn overleden en die hun buitenaardse lichaam elders nog ergens hadden. Deze personen konden tussen hun twee lichamen heen en weer reizen. Als het ene lichaam sliep, maakten ze gebruik van het andere lichaam. De ziel kon vanzelfsprekend maar in een lichaam tegelijk zijn, dat lichaam dat wakker werd. Nog een manier was om zonder fysiek lichaam op Aarde aanwezig te zijn. Ook zo was men in staat te helpen.
Wat Channie al wist was, dat diegenen die ooit op Aarde hadden geleefd, steun, stilte en rust nodig hadden bij hun terugkeer naar het universum. Dit om te kunnen acclimatiseren en weer te wennen aan het leven dat ze binnen de Alliantie hadden, voordat ze de Aarde bezochten. Sinds lange tijd wist Channie ook dat Do Jortann gewoonlijk op dat vlak werkzaam was.
Channie was nu aan boord. Zij en Do Jortann lieten de deuren achter zich. Ze sloten de deuren met behulp van hun stem en het commando ‘gechand’ (sluit). De deuren sloten altijd geruisloos. Eerst sloot een stel deuren verticaal en vervolgens een stel deuren horizontaal, waarbij een deur van boven en een deur van beneden elkaar in het midden ontmoetten. De zachte sfeerverlichting binnen in de gang voelde vriendelijker voor de ogen aan, dan het scherpe zonlicht buiten het vaartuig had gedaan. Ze stonden in een gang die rond het hele vaartuig liep. De binnenmuur was de muur die de manoeuvreerruimte omgaf. Deze binnenmuur, die voor de manoeuvreerruimte dus de buitenmuur was, had op gelijke afstand verschillende deuren, die er eender uitzagen als die ze net achter zich hadden gelaten. Ze gingen naar de manoeuvreerruimte en passeerden opnieuw een paar dubbele deuren. Van deze deuren had ze achter Do Jortann om een glimp opgevangen, toen ze voor het eerst via de ‘buitendeuren’ was binnengekomen. Channie wist dat vaartuigen veelal uit veiligheids-overwegingen uitgerust waren met dergelijke dubbele deuren. Ze moesten immers het meest kwetsbare van het vaartuig beschermen, namelijk de bemanning.
Binnen in de grote, ronde manoeuvreerruimte namen ze de twee treden omlaag, die hen naar de lager gelegen vloer bracht. Deze twee traptreden leken voorschrift te zijn bij de bouw van een manoeuvreerruimte, bedacht Channie. Dit vaartuig was in zeker opzicht nieuw voor haar, maar ze kende wel de bouwstijl. Zij en Do Jortann liepen verder richting een van de rijen passagiersfauteuils, die hier en daar tegen de ronde muur waren aangebracht. Ze gingen naast elkaar zitten. Channie deed de veiligheidsriem om die naast haar lag en leunde achterover in de zachte fauteuil. Ze voelde zich thuis en keek glimlachend de manoeuvreerruimte rond. Rondom haar was iedereen druk aan het werk om het grote vaartuig klaar te maken voor vertrek. Ze knikte zo nu en dan naar een haar bekend gezicht, dat voor een ogenblik op haar gericht was in plaats van op de bedieningspanelen.
De uitrusting van de ruimte was zeer geavanceerd en zoveel mogelijk hightech. Op bijna alle tafels en muren was een verscheidenheid aan apparatuur aangebracht. Overal rondom haar waren beeldschermen, leesvensters en knipperende en gewoon brandende lampjes te zien. Voor de nieuwsgierige ogen van een mens was dit een waar eldorado. Ongeveer twintig buitenaardse wezens waren aan het werk. De meeste waren bezig het vaartuig zo snel mogelijk startklaar te maken. Het duurde ongeveer zestien minuten voordat de Zweedse luchtmacht maatregelen nam, die hen hinderde, maar men kon het ook in acht en een halve minuut. Over het algemeen was de Zweedse luchtmacht knap traag met uitrukken. Ze was bovendien nogal ongevaarlijk, zeker in vergelijking met Frankrijk en de USA. Men wilde in elke geval zo snel mogelijk opstijgen, daar er al acht minuten verstreken waren met het invliegen en landen. En dus vlogen ze de helderblauwe hemel tegemoet en verder de oneindige ruimte in. Channie vond het iedere keer weer prachtig. Ze keek op de grote beeldschermen, die op gelijke afstand aan de ronde wanden van de ruimte waren bevestigd. Ze gaven een perfect beeld van dat wat daarbuiten allemaal was te zien. Ze keek daarbuiten naar het licht van de maan. Het vaartuig passeerde de maan met tamelijk lage snelheid. Plotseling gingen alle beeldschermen op zwart. Ze werden vervangen door de ‘radar’ en andere technische uitrusting. De snelheid maakte dat de beeldschermen niets meer van waarde konden tonen. Bovendien vermoedde Channie dat ze snel via Witte Tijd zouden reizen en dan was er in ieder geval niets te zien.
Rondom Channie was zoveel te zien dat ze niet begreep. Ze keek naar de gekleurde panelen die hier en daar op de buitenmuur van de manoeuvreerruimte waren aangebracht. De divers gekleurde velden aan boord hadden verschillende waarden of verhoudingen. De kleuren veranderden naarmate de voorraden aan boord wijzigden, zoals de voorraad water bijvoorbeeld. Alles was ook van grote afstand goed te overzien. Dat was heel gemakkelijk voor diegene die in zijn eentje het vaartuig wilde besturen. Ze merkte op dat de kleur lichtblauw de watervoorraad aan boord aangaf. Gewoonlijk werd dat in donker koningsblauw aangegeven. Ze had gehoord dat men vroeger soms op Aarde water had ingenomen, maar nu waren de zeeën en meren nagenoeg overal zwaar verontreinigd. Dat maakte dat buitenaardse wezens alleen nog maar water konden innemen in delen van de noordelijke en zuidelijke ijszeeën rond de polen. Dit water werd echter alleen in absolute noodgevallen gebruikt, daar zelfs dit water niet helemaal zuiver was. Kortweg kon men zeggen, dat het zelfs niet loonde om het smerige water van de Aarde te zuiveren. Men wachtte liever tot men op een andere planeet de gelegenheid had om water in te nemen.
Channie en Do Jortann maakten hun veiligheidsriemen los, daar die niet langer meer nodig waren. Alleen bij het binnengaan en verlaten van de aardatmosfeer waren de veiligheidsriemen noodzakelijk. Ze hadden de dampkring echter al lang achter zich gelaten. Alle rommel die de mensen rondom de Aarde hadden aangebracht kon deze vaartuigen vanzelfsprekend niet beschadigen. Niettemin kon de vlucht nogal turbulent worden, als iets het vaartuig raakte. Ze had dit al eens mogen meemaken op een van haar vorige reizen. Bovendien bestonden er atmosferische winden en andere energieën die ‘zware zee’ konden veroorzaken bij het passeren.
Channie, altijd ook geïnteresseerd in het werk van de anderen, bekeek de ruimte eens wat zorgvuldiger. Men stond of zat achter panelen met druktoetsen of oplichtende kleurrijke beeld-schermen. Naast een deel van de merkwaardige knipperende lampjes zaten knopjes, die met slechts een lichte vingerbeweging te regelen waren. Deze wonderlijke apparatuur trok Channie’s aandacht, iets dat niet gezegd kon worden van de verschillende operators. Sommige aanwezigen hadden uitgesproken buitenaardse trekken, anders dan de gouden ogen die Do Jortann bezat. Geen van de wezens echter joeg haar angst aan, ondanks hun eigenaardige uiterlijk. Enkele van hen waren katmensen, net als Mjouri, met grote oren boven op hun hoofd. Ze hadden min of meer katachtige kenmerken ontwikkeld. Bij een deel van hen vertoonde het gezicht en het lichaam onmiskenbaar en heel duidelijk katachtige kenmerken, inclusief staart. Andere leken meer op Mjouri en buiten de oren en kattenspleetogen, zagen ze er verder heel menselijk uit. Channie zelf hield veel van zowel Mjouri als aardse katten. Het maakte dat ze uiteraard een voorliefde had voor dit soort wezens, ook al liep deze buitenaardse variant op twee benen en was deze vaak tweeënhalf meter lang. Van alle soorten wezens die in deze ruimte aanwezig waren, was er deze keer geen enkele verschijning nieuw voor haar. Allen hadden bekende trekken, al kende ze hen niet persoonlijk.
De stuurlui stonden nu stuk voor stuk op en verlieten één voor één de ruimte. Kennelijk had men de snelheid en de route voor de volgende bestemming, die voor Channie nog onbekend was, al geprogrammeerd. Ze keek nog eens een keer rond. Ze had het altijd onbegrijpelijk gevonden hoe buitenaardse wezens hun vaartuig bestuurden. Om alleen al wijs te worden uit de hele manoeuvreeruitrusting met metertjes, druktoetsen enz. Bovendien waren er zovele andere dingen die in de gaten moesten worden gehouden, zoals de reisroutes en de Witte Tijd tunnels bijvoorbeeld. Het leek haar bijna onmogelijk ook al had men, zoals hier, een twintigtal wezens die het werk deden. Van die twintig was slechts de helft duidelijk aan het werk geweest en zelfs die hadden er niet gestrest uitgezien. Gewoonlijk was het niet eens nodig dat er zoveel met de instrumenten aan het werk waren. Ze veronderstelde dat de buitenaardse wezens die men opgehaald had, voordat men naar de Aarde kwam, het gewoon leuk vonden om hun collega’s aan boord te helpen. Van eerdere reizen wist ze dat dit niet ongebruikelijk was, eerder veelvoorkomend, dan een dergelijk vaartuig in je eentje te besturen. De gedachte hieraan alleen al deed haar duizelen. Alleen buitenaardse wezens met een grote hersencapaciteit en enorme intelligentie konden blijkbaar zoiets doen en zelfs dan nog was het op zijn minst opmerkelijk en verbluffend te noemen.
Channie ging naar de twee wezens die in het midden van de sectie van het vaartuig zaten. Ze begroette hen blij.
“Afgall”, zei ze.
Ze begroetten haar met een hartelijke glimlach. Hun grijze, iets scheef staande ogen keken haar even aan, voordat deze zich weer volledig richtten op de knipperende lampjes op het bedieningspaneel. De verlichte beeldschermen zochten het hemelgewelf voor en achter het vaartuig af. Ze hadden bijna alle planeten uit haar zonnestelsel achter zich gelaten. Op een scherm werd juist Pluto zichtbaar en daarachter de kleine, groengrijze parallelle planeet Ademenes met zijn kleine, met ijsbedekte maan Orindo. Dat was het laatste wat ze zag, toen ook dit scherm op zwart ging. Ze hadden nu alles, dat voor haar zo bekend was, achter zich gelaten. Ze was weer op reis, op weg naar een avontuur met onbekende bestemming. Nu vertelden de twee haar dat het tijd was hun snelheid weer te verhogen en via Witte Tijd te reizen, zodat zij en haar reisgenoten hun reisdoel in een aanvaardbare tijd zouden bereiken.
“De anderen gaan naar boven om iets te drinken. Heb je zin om met ons mee te gaan?”
“Jazeker”, zei Channie.
Het was Do Jortann die haar dit vroeg en nu weer naast haar stond. Op zijn fijn gevormde lippen speelde een warme glimlach. Nu zou de radar het werk overnemen en de ruimte bekijken. Dat deed hij in nauwe samenwerking met de hoofdcomputer aan boord. Zo kon het personeel een moment rust nemen. Channie wist dat een soort ‘radar’ uitkeek naar andere vaartuigen.
De radar aan boord zou hen alle informatie verstrekken over de vliegroutes, snelheid, grootte en herkomst van andere vaartuigen. Dat deed hij zelfs in Witte Tijd, waarbinnen alles een andere vorm aannam en onstoffelijk werd. Andere vaartuigen werden op de radar aangegeven met geelwitte, knipperende puntjes. Ondefinieerbare vaartuigen of mogelijke vijanden werden met een rode, knipperende driehoek rondom het betreffende vaartuig gemarkeerd. Tegelijkertijd klonk er dan als waarschuwing een geluidssignaal. De driehoek nam meer ruimte in dan het werkelijke vaartuig deed, daar men dan voldoende tijd had zich voor te bereiden op een eventuele aanval of tijd had om te vluchten. Alle mogelijke vluchtwegen werden in een dergelijk geval op het ‘kaartscherm’ getoond. Gelukkig waren er zelden of nooit aanvallen van de weinige vijanden die de Alliantie had. Als men maar uit hun directe omgeving en territoriale grensgebied bleef. Channie huiverde, toen ze terugdacht aan haar bezoek aan het sterrenstelselgebied van het kwaad, de Drie Sterrenstelsel Groep. De radar aan boord gaf ook de contouren van zonnen, planeten en manen weer. In dit soort vaartuigen vond men in de manoeuvreerruimte ook altijd een kubus. Deze kubus kon variëren in grote van een halve bij een halve meter tot twee bij twee meter, afhankelijk waar men hem voor gebruikte. De doorschijnende kubus gaf een grotere doorsnede van het universum te zien, dan alleen de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig.
De kubus die in dit vaartuig stond, was ongeveer anderhalve bij anderhalve meter. De gegevens die de kubus liet zien, waren voor Channie moeilijk te ontcijferen. Ze kon er geen touw aan vastknopen, misschien ook wel daar ze nog niet zo thuis was in hoe het universum in elkaar stak. De kubus werd gebruikt bij hoge snelheden en bij reizen in Witte Tijd, daar ze dan onstoffelijk waren. Maar ook buiten Witte Tijd werd er wel met extreem hoge snelheid gevlogen. Soms werd men gedwongen door de materie te gaan, daar de snelheid het soms onmogelijk maakte snel uit te wijken. Channie vond het maar moeilijk om grip te krijgen op dematerialisatie en door de materie gaan. Hoe kon dat mogelijk zijn? Ze durfde niet eens te beginnen met hierover na te denken. Ze wist dat dit met verschillende ‘micro-effecten’ en ‘dubbelkerende effecten’ van doen had en natuurlijk met andere krachtige energieën. Het had te maken met het opheffen van de ‘levenslijm’ en daardoor het opbreken van de atoomstructuren en zo verder, maar al deze begrippen kon ze nog niet vatten. Misschien speelde ook nog wel iets anders in dit alles een grote rol. Dingen waarvan ze het bestaan niet wist of waarin ze niet was ingewijd. Ze was tevreden met dat wat ze nu wel wist.
De hoofdcomputer van het vaartuig communiceerde met andere computers van zijn ‘soort’ en tegelijkertijd met alle computers aan boord van vaartuigen die deel uitmaakten van de Alliantie. Hij verzamelde voortdurend nieuwe feiten. De computer dacht als een soort individu, een intelligentie zonder biologische vorm, maar met een ziel. Hij kon zelf de uitgestippelde koers wijzigen om zo uit te wijken en een botsing voorkomen of iets dergelijks. Dat deed hij als een ander, uit koers geraakt vaartuig hen naderde of met hen dreigde te botsen. Als dat nodig was kon de computer het vaartuig ook snel dematerialiseren, bijvoorbeeld als ze iets in het gescande gebied zouden kunnen raken, dat het vaartuig zou kunnen beschadigen. Botsingen kwamen nooit voor, daar het vaartuig als een zelfdenkend individu ‘zijn eigen hachje’ probeerde te redden. Channie had tot dusverre nog nooit over ongelukken met vaartuigen gehoord. De piloten en het andere personeel moesten bovendien een enorm lange en zware opleiding volgen.
Do Jortann gaf haar vriendschappelijk een arm. Hij vond blijkbaar dat ze te lang aarzelde met de manoeuvreerruimte te verlaten. De twee maakten aanstalten de ruimte te verlaten. Ze kwamen eerst voorbij een van de doorschijnende borden, die dienst deden als een soort ‘kaartscherm’. Een aantal van deze borden stond hier en daar op de vloer in de ruimte. Zoals gewoonlijk trokken de kaartschermen de aandacht van Channie. Ze treuzelde wat. Deze kaarten lieten alle vliegroutes zien, duidelijk gemarkeerd met verschillende kleuren. Buitenaards geschreven codes en nummers toonden de verschillende vliegroutes. Alles werd duidelijk aangegeven met aantekeningen aan de rand van het bord en ook wel naast de eigenlijke reisroute. De verschillende kleuren op de lijn gaven deels de moeilijkheid van de reisroute aan, maar ook het soort route. In de ruimte waren er diverse soorten routes. Zo kon men reizen via de flexibele Witte Tijd tunnels, alsook via het flexibele systeem van spiralen in de ruimte, evenals via de vaste ‘gewone’ populaire routes. Dat alles had Channie van Yexes geleerd. De reisroute kon bijvoorbeeld in bruin worden aangegeven, dat een gewone route aangaf tussen twee bewoonde planeten verenigd in de Alliantie. Deze wegen waren er in de eerste plaats voor bedoeld om de veiligheid van de kleinere vaartuigen te waarborgen. Deze wegen, of trajecten zoals ze werden genoemd, werden voortdurend gereinigd van rommel. De kaartschermen toonden een groot gebied rondom het vaartuig en volgden automatisch de uitgezette koers.
De kaartschermen konden ook informatie geven over alternatieve routes, in overeenstemming met degene die jezelf of de hoofdcomputer had ingegeven. Het eigen vaartuig werd aangegeven met een wit knipperend puntje op de, op dat moment gevolgde oplichtende reisroute. In dit geval werd de route aangegeven met een smalle, groene lijn. Wat verderop sloot de lijn aan op een brede gouden lijn. Op dit soort schermen kon men geen andere voertuigen zien, het werd uitsluitend als kaart gebruikt. Deze kaartschermen werden echter zelden gebruikt. De meeste piloten kenden hun omgeving en de te volgen reisroutes heel goed. Voor beginnende piloten konden ze echter heel handig zijn. Voor alle anderen waren de schermen welkome kleurvlakken in de verder kleurloze manoeuvreerruimte. Ja, wat kleuren betreft waren de meeste manoeuvreerruimtes saai en vrijwel kleurloos. Waarom dat zo was, wist Channie ook niet.
In deze ruimte was de zachte vloerbedekking grafietgrijs. De muren die tussen de bedieningspanelen zichtbaar waren, hadden een zilverwitte kleur. De bedieningspanelen zelf hadden een wat donkerdere zilverkleur. Ze wist niet van welk metaal ze waren gemaakt. De hele ruimte werd vanaf het plafond, waaraan lichtpanelen hingen, zacht verlicht. Deze lichtpanelen waren in een cirkel, die vanuit het midden van de ruimte begon, op het plafond aangebracht. Het geheel had wel wat weg van de onderkant van een plaatjeszwam. De steel van de ‘paddenstoel’ bevatte delen van de krachtbron. Channie was altijd zeer geïnteresseerd en kon maar geen genoeg krijgen van alle techniek rondom haar, ook al had ze zelf niet bepaald een technische achtergrond. Nu Do Jortann weer zachtjes aan haar arm trok, besefte ze dat ze nu toch echt met hem mee moest gaan. Gehoorzaam en met een diepe zucht ging ze met hem mee. Ze liepen naar de lift, die hen snel naar de bovenverdieping bracht. Ze kwamen in een soort woonkamer. In stilte stelde ze vast dat hierboven de saaie, gedempte kleuren, zoals ze die in de manoeuvreerruimte beneden had gezien, volledig ontbraken. De saaie kleuren kwamen in het hele vaartuig verder niet voor. Daar voerden vrolijke en sprankelende kleuren de boventoon. Dit soort vrolijk gekleurde inrichting was waarschijnlijk uniek voor buitenaardse wezens. Maar weinig mensen op Aarde zouden op het idee komen om hun kamers zo kleurrijk in te richten.
Ze waren slechts één verdieping omhoog gegaan en daarmee tegelijkertijd op de bovenverdieping aangekomen. Dit vaartuig was in vergelijking met andere modellen, niet zo hoog. De kamer die ze binnengingen lag zowel direct onder het dak als direct boven de manoeuvreerruimte. Deze ruimte werd bij voorkeur gebruikt als gewone woonkamer of recreatieruimte. Hier kwam men bij elkaar om thee te drinken, met elkaar te praten of om alleen maar een tijdje te rusten. De kamer was achthoekig van vorm en ongeveer honderd meter in het kwadraat. De hoeken gaven toegang tot zeven kleine slaapkamers. Die hadden elk twee slaapplaatsen. Elk van de kleine slaapkamers was ingericht naar de smaak en de wens van de gebruiker. De kleuren en het interieur varieerden erg in de verschillende kamers. Je kon aan de hand van de gebruikte kleuren bijna aangeven waarvandaan de bewoner kwam. De achtste ruimte werd gebruikt als keuken en eetkamer. Aan de grote keukentafel was plaats voor veertien personen. Het was duidelijk dat er gewoonlijk niet meer personen aan boord waren of ze bleven in elk geval niet overnachten. Het was waarschijnlijk wel mogelijk om extra slaap- en zitplaatsen te creëren in de woonkamer, maar op dit moment zag het er niet naar uit dat Channie of een van de anderen hier zou blijven slapen. Iedereen zou zijn doel kunnen bereiken, zonder te overnachten. Ze vlogen zo snel dat iedereen zijn bestemming in een heel kort tijdsbestek zou bereiken. Het gebeurde overigens maar zelden, dat men in een vaartuig moest overnachten. Dit kwam alleen voor als de reis ontzettend lang duurde of het meest waarschijnlijke, dat men er gewoonweg wilde slapen of om dat men een ‘zondagsuitstapje’ maakte.
In de keuken stond een jonge vrouw, van wie Channie wist dat ze Anja heette. Anja was kleiner dan Channie, ongeveer een meter vijftig lang. Ze had een slank figuur, blond krullend haar en groene ogen. Ze had uitgesproken menselijke gelaatstrekken. Ze had zo van de Aarde kunnen komen. Naast Anja stond een man. Hij was langer, had een donkere huidskleur en in laagjes geknipt zwart haar. Zijn houding en uiterlijk leken Indisch. Channie had zijn ogen in de manoeuvreerruimte heel voorzichtig bekeken, daar ze er heel speciaal uitzagen. De iris was helderblauw, maar met bruine strepen. Zijn ouders waren waarschijnlijk van verschillend ras. Hij legde geroosterde ‘haverkoekjes’ op een bord. Deze koekjes bevatten natuurlijk geen haver en ook nauwelijks suiker, maar ze smaakten ongeveer hetzelfde, vond Channie. Anja, die net de theeblaadjes in een kan had gedaan, begon een grote hoeveelheid kirebessen in een schaal te leggen. Channie was dol op kirebessen. Deze heerlijke bessen waren rozerood, of misschien liever gezegd scharlakenrood. Ze zagen eruit als twee harten, die aan elkaar zaten en die van bovenaf gezien op een kruis leken. De rondingen van de hartvorm vormden de bovenkant, waaraan het steeltje zat. De bessen groeiden aan planten die op aardbeiplanten leken of ook wel aan kleine struikjes. Er bestond ook een soort kirebessen die de vorm had van drie harten. Deze groeiden altijd aan struiken en werden ook een beetje groter. Kirebessen werden gewoonlijk tussen de twee en vier centimeter groot en het waren deze bessen die nu in de schaal werden gelegd. Channie likte met de punt van haar tong langs haar lippen. Kirebessen waren ongelooflijk lekker en heel zoet, net als bosaardbeien. In het midden van de vrucht zat een donkerbruine, eetbare kern ter grote van een geroosterde koffieboon. De smaak van de kern leek op die van chocolade.
Anja kwam de grote ruimte binnen met een groot dienblad met thee, koekjes en bessen. De anderen waren al gaan zitten en zaten of lagen half in de zachte banken, die verspreid over de ruimte stonden. De verlichting was gedimd en Do Jortann had op waxinelichtjes lijkende lichtjes aangestoken. Deze verspreidden nu overal hun licht en geur. Iemand had ook muziek opgezet, die uit verborgen luidsprekerboxen klonk. Het waren tere klanken die zich zacht door de ruimte verspreidden en iedereen tot rust liet komen. Buitenaardse wezens zijn dol op muziek, dacht Channie. De keus aan muziek was enorm groot in de ‘platenbak’ van het oneindige universum. Zelfs aardse muziek kon buitenaardse wezens soms bekoren, maar ze hielden niet van jazz en rock.
Channie keek naar het gesloten plafond. Helaas waren de dakschermen gesloten, daar er met deze snelheid in Witte Tijd niets te zien viel. Anders was het een fantastische ervaring om op de rug liggend op een zachte bank, met een kop warme thee in de hand, de ruimte in te kijken en de bekende en onbekende sterren, planeten en manen te bestuderen, die men voorbij vloog. Ieder voor zich even stil en prachtig gleden ze majestueus voorbij. Dat was een ervaring die je nooit vergat en een uitzicht dat nooit verveelde. Channie vermaakte zich nu door naar alles in de kamer te kijken. Hierboven baadde de ruimte in kleuren, die nu diffuus verlicht werd door het schijnsel van de lichtjes. In de grote, zachte banken lagen veel veelkleurige kussens. Helder eigeel, rood, bruin en paarsgekleurde kussens domineerden echter. Het waren typische kleuren voor het volk van Oktra. Een grote hoeveelheid planten met grote bladeren slingerden zich langs een raamwerk van latten langs de muur omhoog. Deze kwamen echter niet van Oktra. De planten waren groenblauw van kleur en deden het aan boord gewoon heel goed. Men had zeker aan hen gevraagd of ze hier wilden groeien.
Na anderhalf uur, aardse tijd, was het klaarblijkelijk voor een deel van hen weer tijd om terug te gaan naar de manoeuvreerruimte. Channie had ondertussen met drie personen goed kennis kunnen maken. Ze kwamen alle drie van de planeet Oktra en waren erg aardig en lief. Ze leken ook heel veel op elkaar, met bijna identieke kleding en haardracht. Hun haar was donker bruingrijs en ze droegen een rechte pony. Allen hadden dezelfde kleur ogen. De iris was grijs en glinsterde helder. Het ging om een vrouw en twee mannen. Een van de mannen was ouder en droeg een baard. Twee van hen, de vrouw en de jongere man, hadden Channie al eens eerder begroet. Dat hadden ze gedaan toen ze in het middengedeelte van het schip waren gaan zitten. De vrouw heette Jansa, de jongere man Skahdorr en de oudere man Johfa. Ze hadden gewild dat Channie hen over de Aarde vertelde, maar plotseling hadden ze haar een vreemde vraag gesteld.
“Hoelang ben je daar geweest?”
Channie nam aan dat ze met die vraag haar leeftijd bedoelden. Dus antwoordde ze:
“Ik ben zestien jaar.”
Allen hadden ze hun wenkbrauwen vragend opgetrokken. Ze stonden op het punt haar nog een vraag te stellen, toen Do Jortann naar hen toekwam. Hij zei telepathisch iets tegen hen. Dat kon Channie zien aan zijn ogen en op de manier hoe hij naar hen keek. Wat hij zei, kon ze echter met geen mogelijkheid verstaan, daar ze nog niet alles over telepathie geleerd had en hij bovendien een voor haar gesloten ‘kanaal’ gebruikte. Na deze stille conversatie tussen hen, hervatten ze hun gesprek met Channie, maar nu spraken ze met haar over andere dingen. Do Jortann ging weer en Channie keek hem na. Uit haar gezichtsuitdrukking sprak een lichte irritatie, maar ze zei niets.
Tot nu toe hadden haar nieuwe vrienden met haar zitten praten. Nu moesten de drie echter weer naar beneden. Channie bleef achter, daar Do Jortann nog steeds in de kamer was. Ze dacht aan haar drie nieuwe vrienden. Ze hadden samen gelachen en plezier gemaakt. Ze kreeg het gebeuren met de vreemde vraag en Do Jortann’s reactie echter niet uit haar hoofd. Soms gebeurde het wel dat ze heel vreemde en aparte vragen kreeg. Dat gebeurde vaak als ze nieuwe wezens ontmoette, die ze niet eerder had gezien of wezens die ze niet zo goed kende. Het gebeurde ook nogal eens wanneer ze zelf nieuwe vrienden en bekenden maakte. Dat was trouwens vaak gebeurd, wanneer haar leraar haar zo te zeggen zijn rug had toegekeerd. Natuurlijk was het veel leuker om je eigen vrienden te kiezen. Nu hadden dus deze nieuwe vrienden haar rare vragen gesteld. De reactie op deze vragen was altijd dezelfde. Iemand kwam op haar afgestormd, meestal Yexes, en er werd iets telepathisch tegen de vragenstellers gezegd, iets wat zij natuurlijk niet kon verstaan. Het vragen stellen hield altijd onmiddellijk op. Wat verborg men voor haar? Wat was het dat ze niet mocht weten? Deze vragen en vele anderen, speelden vaak door Channie’s hoofd. Ze had er een keer naar gevraagd toen ze had willen weten wat deze vragen nu betekenden. Haar leraar had alleen maar geantwoord, dat dit later nog wel eens ter sprake zou komen en daarmee was de kous af. Nu was Yexes weliswaar niet hier, maar ze zag dezelfde blik in het gezicht van Do Jortann. Dit was dus niet het moment of de gelegenheid om hier verder op in te gaan.
Weer stonden enkele personen in de kamer op en zetten hun lege kopjes in de keuken. Ze liepen vervolgens in de richting van de lift en de trappen. De kapitein luisterde naar de naam Jedjann. Hij had een lichte, blauwgrijze huid en donkerbruine ogen. Hij droeg een koptelefoon op zijn grijswitte haar. Hij friemelde een beetje aan de draadloze koptelefoon, waarmee hij contact hield met de hoofdcomputer aan boord. De hoofdcomputer had voortdurend contact met hem via de koptelefoon en gaf hem zo de laatste informatie over de status van het vaartuig en hield hem op de hoogte van de stand van zaken. Met behulp van ‘gedachtegolven’ kon het vaartuig zelfs via de koptelefoon bestuurd worden, wist Channie.
Nu stond ook de kapitein op om terug te gaan naar de manoeuvreerruimte. Uiteindelijk bleven alleen Channie en Do Jortann in de ruimte achter. Channie begreep dat Do Jortann haar iets wilde vertellen, misschien wel over hun reisdoel en wat ze daar gingen doen, of beter gezegd welke les zij daar deze keer te leren had.
“Waar?”
Channie stelde hem deze vraag, nog voordat hij ook maar de kans had gehad zijn mond te openen. Hij lachte om haar enthousiasme. Hij glimlachte ook over het feit, dat ook al noemde hij hun bestemming, Channie nog geen flauw idee zou hebben waar dit dan wel zou zijn. Het kwam maar zelden voor dat je met je leraar een plek tweemaal bezocht. Het was juist de bedoeling dat je de tijd benutte om zoveel mogelijk te zien en te leren over verschillende plaatsen.
“We gaan naar keerkring 19/925/88. Melkweg Delta Vega 2, de zevende zone in het zesde district. De tweede planeet van Ozam Ligo in het zonnestelsel Merbhur’emes.”
“Oh, daarheen! Dat is leuk”, antwoordde Channie een beetje giechelend.
Niets van dit alles zei haar iets. Do Jortann had vaker de neiging op deze wijze hun bestemming aan te kondigen. Heel precies, terwijl hij heel goed wist dat ze er geen snars van begreep. Hij wilde blijkbaar heel oprecht zijn over hun bestemming. Niet zoals Yexes dat gewoonlijk pleegde te doen, die over het volk dat ze zouden ontmoeten en hun cultuur en zo verder uitleg gaf. De ‘militair’ in Do Jortann liet zijn stem horen, ook deze keer weer. Nu ‘wist’ ze dus waar ze naar op weg waren.
“Ligt dat ver weg?”
“Nee, we zijn er al bijna.”
Hij keek naar de kleur die de tijd aangaf, op zijn horloge.
“Mooi zo”, zei Channie. “Blijven we hier of gaan we naar beneden?”
“We gaan naar beneden”, zei hij.
Ze liepen opnieuw naar de lift en gingen naar beneden. Hij trok haar met zich mee naar een van de rijen stoelen.
“Gaan we al landen?”, vroeg ze verwonderd en keek hem aan.
“Nee”, zei hij.
“Waarom zitten we hier dan?”
Ze keek hem nogmaals met vragende ogen aan.
“Maak je vast”, kreeg ze als antwoord.
Channie gehoorzaamde. Toen de veiligheidsriemen vast zaten, zei hij:
“Vlak voor ons bevind zich een meteorietenregen.”
“Aha!”
“Bovendien zijn we al zo vlakbij, dat we net zo goed hier kunnen blijven zitten totdat we landen.”
Ongeveer vijftien minuten later was de landing in volle gang. Hij had op een enigszins norse toon tegen haar gesproken. Ze had echter aan zijn gelaatsuitdrukking gezien dat hij, terwijl hij met haar sprak, ook een telepathische boodschap had ontvangen. Duidelijk geen positief bericht, als ze terugdacht aan zijn licht grimmige gezichtsuitdrukking. Hij zat daar voor een moment stil, met een nadenkende blik. Ze vroeg:
“Slecht nieuws van het thuisfront?”
“Nee. Om je de waarheid te zeggen, ging het over jou.”
“Over mij?”, riep Channie uit. “Wat heb ik nu weer gedaan?”
“Rustig! Je hebt helemaal niets gedaan”, zei Do Jortann nu met een zachte stem.
“Mag ik vragen waar het over ging?”, vroeg ze.
“Ze zetten teveel vaart achter dingen …”
Meer informatie kreeg ze niet, daar de anderen net de landing volbracht hadden. Ze wilden weer verder, dus stonden Channie en Do Jortann op en haastten zich naar de buitendeur. Buiten wachtte hen een fantastisch uitzicht. De landingsplek lag vlakbij of beter gezegd bijna in een stad. De hele stad schitterde alsof alles gemaakt was van glinsterend zilver. De enige andere kleur die Channie, buiten het zilver, kon onderscheiden was wit. Die kleur werd gedragen door de inwoners, die allen een wijd, wit gewaad droegen. Toen Channie en Do Jortann de metalen trap afliepen, werden ze halverwege al begroet door een vrolijk kletsend wezen. Dit wezen trok hen met zich mee naar een gebouw. Het wezen kletste onafgebroken en Channie gluurde naar Do Jortann. Hij glimlachte, maar onderbrak het wezen niet. Plotseling legde het wezen zijn warme arm om haar schouders. De andere arm rustte amicaal rond de schouders van Do Jortann. Het wijde gangbare gewaad dat het wezen droeg, was iets opengevallen. De armen waren nu bijna helemaal bloot. Ze hadden een diepdonkere paarse kleur. Channie vond de kleur mooi en origineel. De gelaatstrekken van het wezen waren zodanig dat de pezen onder de huid duidelijk zichtbaar waren. Het haar was krijtwit, dun en in laagjes geknipt op een wijze dat het leek of het in niets overging. Dat wat haar echter het meest verbaasde, waren toch de ogen. Die waren hardgroen en nooit eerder had ze een dergelijke groene kleur gezien. Niet eens op een object of op stof.
Ze waren het gebouw binnengegaan. Nog steeds was het wezen niet opgehouden met kletsen. Het leek er op dat het zelfs niet aan ademen toekwam. Channie vroeg zich af, wat het allemaal zei. Plotseling, zo plotseling dat ze schrok, viel de woordenstroom abrupt stil. Of je een geluidsband uitzette of dat er iets in het wezen zelf gebroken was. Tot haar stomme verbazing begon Do Jortann nu op exact dezelfde wijze te praten. Een stroom van buitenaardse woorden, zo snel en vlug, dat het onmogelijk was de afzonderlijke woorden te onderscheiden. Alles werd een lange woordenreeks. Ook hij brak zijn woordenstroom abrupt af. Channie kwam weer tot zichzelf en stond daar met haar mond wijd open. Het wezen richtte zich deze keer tot haar en zei in perfect Zweeds:
“Hallo!”
Het brak zijn woorden net zo abrupt af als eerder, maar het klonk op geen enkele manier onvriendelijk. Wederom sloot Channie haar openstaande mond. Ze moest zich vermannen. Ze bevochtigde haar lippen met het puntje van haar tong en zei:
“Hallo, leuk je te zien.”
Oh, wat een buitengewoon belachelijke begroeting, dacht ze bij zichzelf. Maar het wezen leek het niet te merken en begon nu in het Zweeds te kwebbelen. Zelfs in haar eigen taal klonk het geheel bijna cryptisch. Ze glimlachte in zichzelf en ging in gedachten terug naar de Aarde en naar haar mamma die haar vroeg: “Waar ben jij het weekend geweest?” en waarop ze dan zou antwoorden in een eindeloos lijkende woordenstroom. Het was belangrijk niet alles en iedereen te imiteren met wie je in aanraking kwam, dacht ze glimlachend. Het wezen stopte weer abrupt, zonder dat ze geluisterd had of in dit geval, veel had verstaan van wat het gezegd had. Channie dacht wanhopig na of dat laatste mogelijk een vraag aan haar was geweest. Ze glimlachte en knikte meer voor zichzelf dan naar het wezen.
Het wezen begreep haar duidelijk niet of wellicht had ze de plank totaal misgeslagen, daar het haar erg verbaasd aankeek. Even later realiseerde ze zich dat het wezen zelf geen lichaamstaal gebruikte en dat het haar knikkende antwoord zo nu en dan niet begrepen had. Ze keek weer naar het wezen en vond het maar moeilijk, zo niet onmogelijk te zeggen of het nu om een vrouwelijk of een mannelijk wezen ging. De naam van het wezen was in elk geval ‘Ohm’.
Ohm liet hen een massa helder groenblauwe planten zien en kristallen, die een bijna identieke kleur hadden. Het was duidelijk dat het een met het andere te maken had. Ondanks dat het betoog nu geheel in de Zweedse taal plaatsvond, begreep ze maar een deel van de woordenstroom. Het ging duidelijk over een of ander experiment. Als Do Jortann er maar een speld tussen had kunnen krijgen, dan had ze misschien meer begrepen. De uiterst aardige gids stopte de woordenstroom even abrupt als altijd. Channie maakte van de gelegenheid gebruik hem een vraag te stellen.
“Waar heb je zo goed Zweeds geleerd?”
“InZwedennatuurlijk!”
Dat was het antwoord van Ohm.
“Oh, u bent dus in Zweden geweest?”
Channie keek het paarse wezen lichtelijk verbaasd aan en dacht: ja, ja, zelfs in Zweden hebben we donkere nachten, die het meeste wel kunnen verbergen.
“Zekerwetendatikdaarhebgewoondlieveling!”, bracht het wezen hortend en stotend uit.
Nou ja, dacht Channie, dat klinkt niet echt geloofwaardig. Met dat uiterlijk, is dat nagenoeg onmogelijk. Misschien bedoelde hij in een vorig leven, tijdens een reïncarnatie. In plaats van verder te vragen, glimlachte ze en liet het knikken deze keer achterwege. Ohm wendde zich vervolgens tot Do Jortann en een nieuwe woordenstroom van buitenaardse woorden brak los. Vervolgens stilte, waarna het antwoord van Do Jortann kwam.
Hun gids nam hen weer mee de straat op. Ze liepen de prachtig in zilver schitterende stad in. De hemel boven hun hoofd was goudgeel en twee nabijgelegen rode manen domineerden het panorama. Ohm nam afscheid van hen en ze bleven alleen achter. Op hun gemak slenterden ze door de stad. Zo nu en dan groette Do Jortann iemand die hij kende. Verder liepen ze in stilte door de oogstrelend mooie stad. Misschien hadden ze beide wel wat pijn in hun oren door het geratel van Ohm. Alle inwoners leken als twee druppels water op elkaar en ze vroeg zich af hoe ze wijs konden worden uit elkaar. In niets onderscheidde het ene wezen zich van het andere: niet qua gezicht, niet qua haren of kleding, werkelijk in niets. Als Do Jortann haar een handje had geholpen, dan had ze geweten dat ze heel gemakkelijk van elkaar te onderscheiden waren. Dat gebeurde namelijk via het kijken naar hun aura. Als je op die wijze naar elkaar keek, dan leek niemand op elkaar. Voor Channie echter, die haar vaardigheid aura’s te lezen nu niet gebruikte, zag iedereen er eender uit.
Ze waren de stad uitgelopen door iets dat op een stadspoort leek en belandden direct midden in de schitterende natuur die de stad omringde. Alles was hier even mooi. Channie droogde een traan van geluk in haar ooghoek. Ze slenterden verder en kwamen uit bij een smal pad. Ze volgden het en lieten de stad nog verder achter zich.
“Wat een geluk dat we hier nu mogen zijn …”, zei Do Jortann. “Maar misschien was dit wel vanaf het begin zo gepland …”, ging hij verder.
Hij sprak in zichzelf en verwachtte geen antwoord van Channie. Af en toe stopten ze even om naar iets interessants te kijken of het natuurschoon te bewonderen. Plotseling, daar midden in het bloeiende landschap, kwamen ze bij een hoog gouden hek. Een omheining was er niet, maar heggen vormden een ondoordringbare muur aan beide zijden van het hek.
“Mogen we daar door gaan?”
Nieuwsgierig vroeg Channie zich af of dat wel zou mogen.
“Maar natuurlijk mogen we dat!”
Hij lachte en opende het grote hek. Zodra ze er doorheen liepen, zoemden kleine elfjes rondom hen. Ze wilden blijkbaar zien wie daar was en hen verwelkomen in hun tuin. Ja, het was een tuin en nog een mooie om te zien ook, dacht Channie. Alles zag er keurig geordend en verzorgd uit, tot in het kleinste detail. Elk groenblauw grassprietje was met de grootste precisie geplant. Elk sprietje was exact even lang als alle andere grassprietjes. Het leek wel of ze gekamd waren, zoals ze daar rechtop en keurig bij elkaar stonden. Alles zag er wonderschoon uit en liet haar gemoed tot rust komen. Channie en Do Jortann volgden het slingerende en goedverzorgde pad, terwijl de elfjes boven hun hoofden zongen.
Iets verderop zag Channie een bron langs het pad. Ze rende speels en blij erheen. Do Jortann kwam lachend en springend achter haar aan. Hij had wel iets weg van een kalf in een voorjaarsweide, dat speels rondsprong rondom haar en de bron. De verantwoordelijke, enigszins stijve militair was compleet verdwenen. Ze keek in de bron. Daar diep beneden glinsterde het koude water, helder en aanlokkelijk. Ze nam de emmer, die op de rand van de bron stond. Ze liet de emmer langzaam zakken met het vastzittende, lange, getwijnde touw. Daar beneden viel hij in het water. De emmer vulde zich en ze hees hem weer omhoog. IJskoud, helder en smakelijk water leste haar dorst. Do Jortann kwam naar voren en leste eveneens zijn dorst. Dat wat in de emmer achterbleef, lieten ze voor de zoemende elfjes achter die er blij van dronken.
Ze vervolgden hun wandeling door het grote park. Overal werden ze gevolgd door opgewekte, spelende en neuriënde elfjes. De natuur speelde voor hen een symfonie van kleuren en de elfjes zongen erbij. Na door een weelderig bos met sterk geurende en bloeiende bomen gelopen te zijn, kwamen ze opnieuw in een tuinlandschap. Enorm grote, groenblauwe grasvlakten strekten zich voor hen uit tot aan een meer. In het midden van het meer lag een weelderig eiland. Tussen de grote bomen en andere begroeiing op het eiland was een kleine, witte tempel zichtbaar. Een groot deel van het eiland leek uit witte kliffen te bestaan. De kliffen waren bijna helemaal begroeid met planten die neerhingen tot aan het wateroppervlak. Het eiland leek bedekt met dichte vegetatie.
Channie en Do Jortann wandelden verder rondom het meer. Aan de andere kant van het meer zagen ze een wit strand. Hier stopte Do Jortann. Even stonden ze daar zo en genoten van het uitzicht. Ze wendde zich tot hem en wou net iets tegen hem zeggen, toen hij haar wenkte stil te zijn, nog voordat de woorden zich op haar lippen hadden kunnen vormen. Het gezicht van Do Jortann vertoonde een eigenaardige expressie. Hij keek haar zo lange tijd aan, bijna een beetje verdrietig. Toen zei hij:
“Je bent hard gegroeid, bijna volwassen nu en het is tijd. Men heeft mij aangewezen om jou te helpen”, ging hij verder. “Vandaag, hier en nu.”
Hij zag er opeens licht vermoeid uit, toen hij dit gezegd had. Channie begreep er niets van. Ze vermoedde echter dat het belangrijk was, maar wat?
“Ik hoop alleen maar dat het me lukt …”, mompelde hij.
Het waren woorden die Channie nooit verwacht had, van hem te horen. Hij stond daar maar en onderschatte zichzelf! Ze kon het niet langer aanzien, zoals hij daar stond, draaide zich om en keek naar iets anders. Heel ernstig zei Do Jortann:
“Channie Centara.”
Ik draaide me om, met een vreemd gevoel in mijn maag.
“Channie Centara”, zei ik en proefde de naam.
De smaak in mijn mond beviel me wel, maar ergens klonk de naam me ook heel bekend in de oren. Weliswaar was mijn naam al Channie. Die naam hadden mijn buitenaardse vrienden me gegeven toen ik negen jaar was. Dit daar deze naam voor hen gemakkelijker uit te spreken was, dan Christina. Maar dat met Centara begreep ik niet. Waarom maakte de naam Centara zulke vreemde gevoelens in me wakker?
Channie doorzocht haar geheugen, maar kon geen verklaring vinden in haar buitenaardse woordenschat. In ieder geval kon ze er in haar kleine woordenschat geen juiste vertaling voor vinden.
“Waarom Channie Centara?”, zei ze en keek met licht gefronste wenkbrauwen naar Do Jortann.
“Gejan ascha ese (leg het me uit)”, zei ze verbaasd en enigszins verward.
Hij schonk haar een brede glimlach en zijn gouden ogen glinsterden van plezier.
“Klinkt het je niet bekend in de oren?”, vroeg hij.
“Ja, jawel, maar ik begrijp er geen biet van”, zei Channie, schudde haar hoofd en ging verder.
“Nee, ik begrijp het niet …!”
“Ja, dat begrijp ik”, zei hij. “Ik zal het je uitleggen. Om te beginnen, is dat je naam.”
“Mijn naam?”, riep Channie verwonderd uit. “Ik begrijp er niets van. Wat bedoel je met mijn naam?”
“Centara is je familienaam. Jij en je familie heet dus zo”, zei hij ernstig. “Channie is je voornaam.”
“Maar jullie hebben me toch Channie genoemd, of niet soms?”
Ze zei dat langzaam en twijfelend. Ze wilde hem niet verkeerd begrijpen. Do Jortann zei:
“Nee, al vanaf het begin heet je Channie. We hebben je die naam alleen maar teruggegeven, toen je hem van ons kreeg. We hebben uit al je namen, juist deze gekozen, om dat zijn betekenis zo goed bij je past.”
Nu hij uitgesproken was, schonk hij haar een lieve glimlach. Hij wilde haar niet bang maken.
“Dus ik h … heette a .. al Channie vanaf het begin”, stamelde ze.
En volgens hem was Centara haar familienaam. Ze knipperde met haar ogen en gedachten tolden door haar hoofd. Dat zou betekenen dat haar familienaam van buitenaardse komaf was … en zij dus ook! Deze gedachte deed haar duizelen. Daar stond ze dan in deze wonderbaarlijke wereld en ze zou er dus deel van uitmaken. Deel van deze tuin met al haar pracht. Dat was zo wonderbaarlijk en prachtig, zelfs in haar wildste fantasieën zou ze niet zoiets wonderlijks en groots hebben kunnen creëren. Zou zij in haar eenvoud deel uitmaken van dit alles en meer? Channie realiseerde zich plotseling, dat er zeker ergens ook wel heel simpele en saaie wezens zouden bestaan, die voor het oog van de buitenwereld probeerden hun stand op te houden. Maar zou zij ook maar enigszins zelfs tussen deze wezens passen? Dat was de vraag. Ze stond hier nu met een man voor zich, die haar wilde doen geloven dat ze van buitenaardse komaf was, zij als eenvoudig menselijk wezen. Kon ze werkelijk deel uitmaken van deze prachtige wereld? Ze voelde zich wat slapjes worden en zonk op haar knieën neer op de zachte grond, bijna als een eerbiedige buiging voor haar oorsprong. De elfjes gingen door met rondom haar heen te dansen en zingen. Alle kleine wezentjes van de tuin vlogen over hun hoofd tegen een achtergrond van een gouden hemel en een vuurrode maan.
Ze was dus Channie Centara en niet alleen Christina uit het kleine Zweden, maar deel van een veel groter geheel. Do Jortann ging stil naast haar zitten en sloeg zijn armen om haar heen. Hij nam haar liefdevol in zijn armen.
“Ik herinner me niets van dit vorige leven, als ik er al ooit een heb gehad”, zei ze.
Hij streelde haar over het haar en zei:
“Wees maar niet bang. Ik zal je helpen die herinneringen terug te halen. De tijd is gekomen dat je wat meer mag weten. Je bent een van ons en we kunnen niet langer op je wachten.”
“Op mij wachten? Wat bedoel je daarmee?”
Haar mompelende woorden kwamen vanuit de diepte van zijn veilige armen.
“Wij van de Alliantie hebben je hulp nodig. Er wacht werk op je.”
“Wat voor soort werk”, vroeg ze.
“Het werk dat je achterliet, toen je werd geroepen voor je huidige werk.”
Hij streelde haar nogmaals over het haar.
“Ik heb nu geen werk”, zei ze.
“Jawel, dat heb je wel! Je werk nu is, te zijn wie je op Aarde bent. Je nieuwe werk zal bijdragen aan wie je nu daar bent. Er zijn zovele dingen, waar we van hopen dat jij ons er bij wilt helpen, niet alleen op Aarde maar ook hier.”
“Maar wat kan ik dan doen? Ik ben nog zo jong”, zei Channie en keek naar haar lichaam.
“Zo jong ben je op Aarde nu ook niet meer en hier ben je zelfs ouder. Wat ik bedoel is, dat … dat daar …”, hij wees naar haar lichaam, “in feite niet je ware gedaante is. Het lichaam dat je nu bezit is niet meer dan een mengeling van het genetische erfgoed van je aardse ouders en dat waarvoor jezelf gekozen hebt. In feite heb je zelf, toen je er mee instemde om als mens op Aarde geboren te worden, voor een deel gekozen hoe je eruit wilde zien.”
Do Jortann glimlachte, toen ze spontaan antwoordde:
“Dus daarom heb ik blond haar en groene ogen! Iedereen in mijn familie heeft donker haar en een heel andere oogkleur.”
“Ja, dat klopt”, zei hij. “Nu begrijp je beter wat ik bedoel. Dit alles dat ik je nu vertel, maakt je toch niet bang?”, vroeg hij bezorgd.
“Nee, maar ik begrijp het allemaal nog niet”, zei Channie aarzelend.
“Voordat we hier vandaan gaan, zul je alles begrijpen”, zei hij.
Ze keek eens om zich heen en nam de schoonheid van de tuin in zich op. Het hielp haar, haar verwarde en ietwat onrustige ziel tot rust te laten komen. Haar hoofd, waar een veelvoud aan vragen in rondwaarde, kwam enigszins tot rust. Ze verbaasde zich opeens over zoveel dingen. Waar zou ze in hemelsnaam beginnen en wat zou ze vragen?
“Er zijn zovele vragen die ik zou willen stellen”, zei ze.
Plotseling drong het tot haar door, dat ze niet eens wist hoe ze er in werkelijkheid uitzag, in deze wereld dan. Hoe zag ze eruit? Ja, hoe zag ze er werkelijk uit? In stilte vroeg ze zich dit af. Plotseling rilde ze, ondanks de aangename warmte rondom haar. In haar hoofd vormde zich een beeld: heldere ogen, kleverige tentakels en een wrattige, koude huid. Het beeld zou zo uit een goedkope horrorfilm op Aarde geplukt kunnen zijn. Do Jortann zowel zag als hoorde haar gedachten. Hij lachte zacht, streelde haar rug en kuste haar op haar voorhoofd.
“Kijk me eens aan”, zei hij.
Channie keek in zijn goudgele ogen. In de glans van zijn ogen weerspiegelde eerst haar huidige verschijning, waarna het beeld verdween en plotseling vervangen werd door haar ware ik. Channie hapte naar adem, maar deze keer niet van angst. Wat ze nu zag, was niets om bang voor te zijn. Het was zelfs geen vreemd gezicht voor haar. Ze zag lang, blond krullend haar en een klein, mooi gezicht met een kleine, rechte neus, met daaronder een zachtroze mond. Om de lippen speelde een raadselachtige glimlach, die Channie nog niet goed kon plaatsen. De ogen domineerden het gezicht en waren net zo diep goudgeel dan die van Do Jortann. Channie snakte naar adem en rukte zich los van het beeld in zijn ogen. Het beeld had haar bijna gehypnotiseerd.
Ze had dit gezicht vele malen eerder gezien. Ze herinnerde zich de eerste keer dat ze dit beeld had gezien. Dat was tijdens haar eerste reis met een ruimteschip geweest. Ze was destijds nog maar een kind en ze hadden haar meegenomen de ruimte in om haar deze te laten zien. Terwijl zij aan het werk waren geweest, had ze in een haar eentje bij een raam gestaan. Exact ditzelfde beeld had zich voor haar ogen weerspiegeld in de spiegelgladde ruiten van het vaartuig: een raadselachtig lachende vrouw. Ze herinnerde zich dat ze zich spontaan en blij had omgedraaid om de prachtige verschijning te begroeten, om vervolgens te ontdekken dat de vloer achter haar leeg was. Er had niemand gestaan. De eigenaresse van het spiegelbeeld was en bleef weg. Daarna was het beeld van de vrouw opgedoken in glanzende en glimmende objecten: een glimp in een raam, in spiegels of op het wateroppervlak. Telkens was het beeld een milliseconde zichtbaar geweest om vervolgens weer te verdwijnen. Ja, ze had terwijl ze opgroeide, dit beeld of visioen vele malen gezien en had gedacht dat de vrouw haar beschermengel was. Nadat ze haar beeltenis had gezien, was ze altijd nog lang blij en gelukkig geweest.
Dus deze vrouw, wiens beeld ze had gezien, was niemand anders dan zijzelf! Zo zag ze er dus uit!
“Maar hoe krijg ik dat uiterlijk en lichaam weer terug?”, vroeg ze hem enthousiast en nieuwsgierig.
“Je ware zelf rust diep van binnen in je. Alleen jij met je wilskracht kan haar weer volledig terugbrengen”, zei hij.
Hij trok haar voorzichtig naar achteren, zodat ze met haar rug op het zachte, blauwgroene gras kwam te liggen. Ze inhaleerde diep de frisse bloemengeuren, die de warme lucht vulden. De elfjes zongen en de maan doorliep zijn baan door het gouden hemelgewelf.
“Ontspan nu maar lekker”, zei hij.
Ze giechelde en zei:
“Hoe zou ik nu niet lekker ontspannen kunnen zijn? Je zou beter moeten weten, dan zoiets te zeggen, hm”, zei ze.
“Jazeker ben je ontspannen, maar niet ontspannen genoeg. Dus ontspan”, zei hij nog een keer.
Deze keer probeerde ze zich nog meer te ontspannen, meer dan dat haar hersenen eigenlijk wilden. Ze vroeg zich af wat haar nog meer te wachten stond en hoe het zou voelen om een ander lichaam te hebben dan het eigen aardse lichaam dat ze had. Mijn werkelijke lichaam, dacht ze. Wat een vreemde gedachte, als je bedacht dat ze al een lichaam had. Ze sloot haar ogen en luisterde naar de woorden van Do Jortann.
“Doe dat wat je altijd doet voordat je, je lichaam verlaat. Ik weet dat je hebt geleerd, hoe dat te doen, maar ga deze keer dieper. Stem je op de normale frequentie af. Ga dan achteruit, in de richting van het licht totdat je erbij bent en voel de intensiteit van het licht. Draai je nu om en kom weer naar mij terug, zodat je mijn stem weer helder kunt horen.”
Ze trok de stoute schoenen aan en volgde zijn instructies. Ze wiebelde een beetje met haar astrale lichaam. Je lichaam verlaten voelde altijd als een kleine worsteling, net als kauwgum. Ze kon geen grote veranderingen ervaren, niet voordat ze haar lichaam helemaal had verlaten. Opeens voelde ze dat het allemaal anders en lichter voelde, dan gewoonlijk. Ze werd helemaal in beslag genomen met het proberen zo dicht als mogelijk bij de grond te blijven. Dit om te voorkomen dat de kleine bries, die vanaf het ernaast liggende meer het land opkwam, haar mee de lucht innam. Zoals altijd voelde ze zich kwetsbaar en onbeschermd als ze haar fysieke lichaam had verlaten. Ze zag haar aardse lichaam, ietsje onder zich, zwaar op de grond liggen.
Do Jortann ging staan. Hij liep een paar passen het pad op, waarvandaan ze zojuist gekomen waren. Daar op het pad, stond hij weer stil. Hij wendde zich naar haar en ving haar blik. Ze zweefde daar een stukje boven hem, tussen de elfjes die nog steeds zacht zongen. Het leek wel dat ze niet hadden gemerkt, wat er zojuist was gebeurd en ze er ook geen last van hadden, dat zij daar nu te midden van hen vloog. Do Jortann zei met gemaakte strengheid tegen haar:
“Prima, blijf daar maar. Probeer niet teveel op en neer te wippen. En jij daar, laat je niet door de wind meenemen.”
Met een zure glimlach keek hij haar aan. Daarna stak hij zijn hand in de zak van zijn lichte overall en haalde er iets uit. Het was een bruin zakje. Toen hij het openmaakte, glinsterde er daarbinnen iets in de opening. Ze dacht dat het zakje was gevuld met de kleuren van de regenboog en nog enkele kleuren meer. Vervolgens stak hij zijn andere hand in zijn zak. Deze keer haalde hij er iets uit dat op een gelobd blad leek. Wat dit blad van andere bladeren onderscheidde, was misschien toch wel de vreemde, heldere, gouden kleur. Het blad sprankelde en fonkelde, toen hij het in zijn hand nam. Het leek hem wel te verblinden, daar hij licht met zijn gele ogen knipperde. Hij nam het blad in zijn rechterhand en doopte het in het zakje, dat hij in zijn linkerhand vast hield. Terwijl hij dat deed, wervelde de inhoud van het zakje licht naar buiten. Dit veroorzaakte grote hilariteit en tevredenheid bij de elfjes, die zich in zijn nabijheid bevonden. Ze vingen de veelkleurige vlokken in de lucht, nog voordat ze ook maar halverwege omlaag waren gevallen en vlogen met de vlokken weg. Channie keek vol verwondering naar dit alles en vroeg zich af wat er nu zou gebeuren en waar dit alles toe zou leiden.
“Kom eens naar beneden!”, zei hij weer met zijn gespeelde strenge stem en zijn grote glimlach.
Toen ze afdaalde naar de grond, reikte hij haar het blad aan.
“Eet dit nu”, zei hij.
Ze had haar protest al klaar. Hoezo eten? Buiten het lichaam ging dat toch niet … of wel soms?
“Maar dat kan toch niet …”, begon ze.
“Oh jawel! Proef het maar eens”, spoorde hij haar aan.
Ze bepaalde haar positie en nam ter hoogte van het blad, een hap in de lucht. Ze giechelde en wilde net pittig commentaar geven, toen ze tot haar grote verwondering een zachte smaak van iets zoets, verrukkelijks en hemels voelde of beter gezegd waarnam.
“Proef nog eens”, spoorde hij haar weer aan.
Deze keer nam haar mond een vastere vorm aan en ze kon meer proeven van dat wat haar aangeboden werd. Bij de volgende hap, leek het of haar innerlijk explodeerde. Een enorm scherp en verblindend schijnsel steeg vanuit haar binnenste op en deed haar gloeien. Miljoenen gekleurde bolletjes dansten in haar innerlijk en creëerden met zijn allen haar lichaam, van haar buitenste huidlaag tot haar innerlijke organen. Toen ze het laatste hapje van het blad nam, begon haar aura te vibreren en te pulseren. Haar hele wezen prikkelde, terwijl ze haar ware vorm aannam. Een beetje verhit, maar intens gelukkig keek ze omhoog in de gele ogen van Do Jortann. Voor een moment ontmoetten gele ogen, gele ogen, waarna hij haar in zijn armen sloot. Ze was nu plotseling Channie Centara en gelukkiger dan dat ze ooit was geweest.
Ze keek naar de plek waar haar aardse lichaam lag. Ze glimlachte toen ze het daar in het gras, klaarblijkelijk vredig in slaap, zag liggen. Hij liet haar even begaan en begon richting het lokkende, koude water van het meer te lopen. Hij begreep, dat ze even wat tijd voor zichzelf nodig had. Ze had tijd nodig om haar ‘nieuwe’ lichaam te leren kennen en begrijpen. Haar nieuwe lichaam was qua omvang volledig ontwikkeld, in tegenstelling tot het lichaam dat ze net verlaten had. Ze had nu een meer volwassen lichaam. Ze miste echter nog haar herinneringen, haar volledige geheugen dat haar verwantschap onthulde en haar, haar achtergrond van haar vorige leven en een fundament voor haar huidige leven zou geven. Van binnen was ze verscheurd, ondanks dat ze nu haar ware lichaam had.
Ze keek naar haar lichaam en zag dat ze groter was, dan dat ze eerst dacht. Ze was heel slank en haar lichaam zag er aantrekkelijk en soepel uit. Op de een of andere manier voelde haar lichaam heel vertrouwd en helemaal niet vreemd, ondanks dat dit het lichaam van een vrouw was. Haar lichaam was goed ontwikkeld met ronde borsten en rondingen. Ze was niet naakt, zoals ze eerst had gedacht, maar droeg een soort overall. De stof van de overall was erg dun, bijna helemaal doorschijnend en naar aardse maatstaven bijna op het onfatsoenlijke af. De overall had zeer wijde, gepofte mouwen en pijpen. Ze was zich niet helemaal zeker. Ze had dat onbestemde gevoel dat de overall niet helemaal van stof was. Een wit lint was vernuftig onder haar borsten en rond haar middel geknoopt. Het lint wapperde, net als haar haren, lichtjes, ondanks dat er nauwelijks wind stond. Ze liep langzaam naar het spiegelgladde wateroppervlak van het meer en kwam net op tijd om Do Jortann vanaf de oever in het water te zien duiken. Hij brak met een elegante duik door het gouden wateroppervlak en verdween in de diepte.
Hij was naakt geweest en ze bloosde een beetje verlegen. Ze keek naar het nette stapeltje dat zijn kleding moest voorstellen. Ze ging ernaast zitten en keek uit over het meer. Hij dook weer op in de verte uit het rustige water in een waterval van glinsterende waterdruppels. Ze had verwacht hem dichterbij het strand te zien opduiken. Ze glimlachte geamuseerd nu hij daar zo in de verte opdook, zoveel verder weg dan dat ze eerst had gedacht. Hij lachte hard en blij daarginds in het meer. Hij spetterde en spatte en genoot van het zorgeloze leven.
“Kom er ook in”, riep hij haar.
Ze hoorde hem nauwelijks, daar iets anders haar aandacht had getrokken. Ze zat op haar knieën bij het spiegelgladde water van het meer en het was dat water dat haar aandacht trok. In de waterspiegel zag ze haar eigen beeltenis. Haar beeltenis betoverde haar en ze keek vol verwondering naar zichzelf. Ze zat muisstil daar aan de waterkant en bestudeerde haar gelaatstrekken en probeerde haar glimlach. Ze keek in de diep, goudgele ogen die zich daar spiegelden. Plotseling gebeurde er iets onverwachts. De oogkleur veranderde, werd dieper en veranderde in een glinsterende, heldergroene kleur. Ze hapte naar adem en verschrikt liet ze het spiegelende wateroppervlak voor wat het was.
“Wat gebeurt er?”, echode Do Jortann’s stem vanaf het meer.
“Dat weet ik niet …”, was het wat stille en aarzelende antwoord van haar.
“Er is duidelijk iets mis”, mompelde ze nauwelijks hoorbaar.
“Wat?”, riep hij, ondanks dat hij heel gemakkelijk haar gedachten had kunnen lezen. Maar dat deed hij duidelijk niet. In plaats daarvan dook hij opnieuw en kwam onmiddellijk weer boven, maar ditmaal vlakbij het strand, daar waar zij zat. Hij keek haar in de ogen en er verscheen een brede glimlach rond zijn mond. Zachtjes zei hij:
“Wees niet bang, dat wat daar gebeurt, is heel normaal. Bij ons ras veranderen de ogen zo nu en dan van kleur. Dat heeft enerzijds te maken met het dag- en nachtritme en anderzijds met de gevoelens die we in onszelf ervaren. Bij alle wezens weerspiegelen de gevoelens zich in de ogen, maar wij zijn bijna het enige ras waarbij ook de oogkleur zich aanpast. Dat maakt ons in vergelijking met andere rassen zo uniek. Jouw ogen vormen daarop geen uitzondering. Ze kunnen ook blauw worden”, voegde hij toe. “Dat hangt allemaal af van wat je denkt of voelt.”
“Dus wij komen van dezelfde plek?”
Haar verwondering was groot en ze speelde open kaart.
“Jazeker”, zei hij.
“Ik wil nu zwemmen”, zei ze terwijl ze opstond.
“Nou doe je kleren uit en spring erin!”
“Nee!”
“Waarom niet?”, vroeg hij verbaasd.
Ze bloosde licht en hij barstte in lachen uit, een vrolijk klinkende lach.
“Jij lacht maar”, zei ze beschuldigend en pruilde haar lippen.
“Neem me niet kwalijk! Het is nogal moeilijk je zo voor te stellen … Ik ken je zo goed met altijd wel een mening over het een of het ander. Het voelt nogal vreemd rekening te houden met je oude leven nu je, je ware lichaam draagt. Je lijkt immers nu helemaal jezelf te zijn.”
Met die laatste woorden draaide hij zich om, met de rug naar haar toe. Ze maakte het witte lint los en de overall gleed van haar af en dat zonder hem los te hoeven knopen of uit te trekken. Het overtuigde haar ervan dat de overall niet van stof was. Ze rilde van genot toen hij neerviel aan haar voeten. Toen ze daarna voorzichtig aan de zijde van Do Jortann het water in gleed, wendde hij zich weer tot haar. Hij reikte naar haar en stal een vluchtige kus van haar lippen, nog voordat ze kon protesteren. Zijn lichaam raakte dan van haar niet aan, alleen zijn zachte lippen.
Ze zwommen het meer op, spelend en spetterend. Eventjes leken het net twee spelende kinderen in een aards meer, thuis in Zweden. Haar verlegenheid verdween en toen zijn lichaam in het spel haar hier en daar raakte, waren het heel andere gevoelens die in haar wakker werden gemaakt. Ze begreep ze niet, maar ze waren er wel, sterk en eigenaardig. Ze zwommen naar het eiland, dat in het midden van het meer lag. Het eiland was hen al eerder opgevallen, vanaf de andere zijde, toen ze over het pad rond het meer hadden gelopen. Het prachtige eiland in het midden van het meer werd mooi omringd door de lichte golven. Toen ze in de tuin rondliepen en ze het eiland voor het eerst had gezien, had ze er al heen gewild. Ze was nieuwsgierig geweest naar het weelderige eiland. Een soort vegetatie die zo totaal anders was, dan de vegetatie in de tuin die hen omringde. In de tuin was alles zo enorm geordend geweest en elke boom, struik of bloem leek vooraf opgestelde regels en patronen te volgen. De vegetatie op het eiland daarentegen leek in een weelderige chaos te exploderen, zonder enige beperking of begrenzing. Het meer dat haar eiland liefdevol leek te omarmen, had het aan de ene zijde voorzien van een strand met witte stenen. Verdere stranden ontbraken op het eiland en ook rondom het meer waren geen stranden. Het grasveld van de tuin liep echter door tot aan het meer, hield daar dan plotseling op, waarna het water het in een vloeiende lijn overnam. Het water was vanaf het begin diep. Voor zich zagen ze nu het enige strand van het eiland. Voor de rest werd het eiland omgeven door witte kliffen, die stijl het water inliepen. Vanaf deze kliffen hingen weelderig groene planten naar beneden tot aan het wateroppervlak, die het onmogelijk maakten om dicht genoeg bij de kliffen te komen om er op te klimmen. Voor wie naar het eiland wilde gaan, was er dus geen ander alternatief om aan land te komen. Het witte strand was de enige mogelijkheid.
Terwijl ze op het eiland aan land waadden, zagen ze dat de stenen op het strand niet alleen wit waren. Er lagen ook kleine, goudkleurige stenen. De stenen rolden op en neer door de zachte golfslag, die op het strand sloeg. Eigenlijk was het niet juist om te zeggen dat de golven op het strand sloegen, daar ze niet eerder zulke langzaam voortrollende golven had gezien. De golven leken zich in een vreemdsoortig traag tempo voort te bewegen.
Do Jortann nam haar bij de hand, toen ze het laatste stukje naar het strand waadden. Ze liepen over de warme, ronde stenen naar de zachte vegetatie boven de kuststrook.
“Kom, dan gaan we de witte tempel bekijken!”
Ze zei dit enthousiast en trok hem met zich mee. Ze hadden die immers eerder vanaf het pad gezien. Voorzichtig baanden ze zich een weg door de dichte vegetatie. Ze letten beiden goed op niets kapot te trappen of door elkaar te halen. Ze naderden de tempel zo dicht als mogelijk, maar de vegetatie stond het hen niet toe de tempel zelf te bereiken. Ze had er op gehoopt en zich zo gewenst dat ze de tempel zelf zou kunnen zien en aanraken. Nu zag ze dat alleen de duiven hiertoe in staat waren. Deze witte vogels zag je op heel het eiland en bij de tempel. Zij waren de enigen die de tempel met al haar hoeken, kantelen en kleine torentjes zonder enige moeite met hun vleugels konden bereiken.
“Je moet een vogel zijn om daar welkom te zijn”, zei ze glimlachend.
“Nou, niet noodzakelijkerwijs een vogel.”
Dat mompelde Do Jortann zachtjes, voordat ze hun weg vervolgden. Ze liepen verder en vonden een pad, dat ze volgden. Het pad liep recht het dichte groen in. Het pad was soms zo smal, dat ze heel dicht bij elkaar moesten lopen en soms werden ze gedwongen achter elkaar te lopen. Dan liep hij voorop en zij volgde hem dicht op de hielen. Ze lieten het pad voor wat het was en baanden zichzelf een weg door het bos en soms door struikgewas. Toen ze achterom keek, zag ze dat de vegetatie zich al weer achter hen had gesloten. Het struikgewas sloot zo dicht bij elkaar aan, dat het een ondoordringbare muur vormde. Het leek of het hen er nooit meer door wilde laten of hen weer terug wilde laten gaan naar het pad. Ze werd een beetje ongerust en dacht hier nooit meer uit te komen. Misschien was het eiland wel een klein labyrint! Misschien zouden ze wel nooit meer hun weg terugvinden, zouden ze hier gevangen zitten. Voor eeuwig gevangen op dit mooie eiland!
Do Jortann voelde haar onrust. Hij stopte en draaide zich om. Hij glimlachte naar haar en heel lief zei hij:
“Ik ben er toch! Ik ken de weg.”
Hij kuste haar knappe voorhoofd, dicht bij de haarinplant. Die paar woorden van hem en die ene liefdevolle aanraking maakte, dat haar onrust nagenoeg verdween. Toen ze nog een stukje verder waren gelopen, kwamen ze plotseling bij een open ruimte. De ruimte was niet zo groot, misschien vier bij vier meter in het kwadraat of zo ongeveer. Ze stond daar maar, stil en staarde verwonderd naar de open ruimte. De vegetatie verschilde hier totaal van de rest van het eiland. De bodem stond vol met grote, witroze bloemen. Die stonden zo dicht op elkaar, dat de grond beneden hen niet meer te zien was en het ook onmogelijk was er doorheen te lopen. De bomen spreidden hun takken uit over de open ruimte, maar waagden het niet daar wortel te schieten. Het was er heel stil en de plek ademde rust en vrede uit. Op de een of andere manier had ze het gevoel dat ze daar stoorden, ondanks dat ze slechts aan de rand van de weide stonden en de open ruimte alleen maar bekeken. Zij hoorden daar niet thuis, ze drongen in iets unieks binnen en misschien ook wel iets heiligs. Ze wilde gaan en de open vlakte weer haar rust gunnen.
“Kom we gaan”, zei ze.
Toch wilde ze ook graag daar blijven en de schoonheid met al haar zintuigen in zich opnemen.
“Deze grond betreden, zou heiligschennis zijn”, zei Do Jortann. Die bestaat door de magie van de liefde, zei hij nog in zichzelf.
Toen lachte hij zacht en nog voordat ze in de gaten had wat hij zou gaan doen, nam hij haar in zijn armen en legde haar op het bloembed. Hij rolde haar over de zo teer lijkende bloemen, in een wild spel, helemaal naar het midden van de open ruimte. Ze schrok zich rot, daar ze in gedachten de verwoesting al voor zich zag, die het wilde spel van Do Jortann met haar had veroorzaakt. Ze moesten wel onherstelbare schade aan de bloemen hebben aangebracht. De gedachte aan de onder hun gewicht gebroken bloemen vervulde haar met afschuw. Daarom kon ze haar ogen niet geloven, toen ze achterom keek. De bloemen stonden nog net zo teer en recht als voorheen. Had ze dan gedroomd? Nee, ze had ze tegen haar rug gevoeld. Ze begreep niet hoe het mogelijk kon zijn, dat ze zo ongerept waren. Zelfs nu leunde haar lichaam zwaar op het zachte bloembed en drukte de bloemen naar beneden. Ze verplaatste zich voorzichtig en ging half zitten. Toen gebeurde er iets vreemds. Er flitste iets en daar waar de neergedrukte bloemen zojuist lagen, vormde zich een kleine wolk van sterrenstof. Dat viel neer op de bloemen en in een wip stonden ze weer net zo recht als voorheen. Een beetje van de stof viel op haar gezicht en ze ademde het in. Toen ze dat deed begon het in haar mond te bubbelen en bruisen en ze proefde iets zoets en lekkers, net als priklimonade. Onmiddellijk daarna voelde ze een wonderbaarlijk gevoel van ultiem geluk over zich heenkomen. Een ongelooflijke warmte verspreidde zich door haar innerlijk.
“Deze plek is zo ongelooflijk mooi”, zei Do Jortann zacht. “Het is ook een goede plek om je, je herinneringen terug te geven. Ga maar op je rug liggen, dan zal ik je gedeeltelijk je herinneringen teruggeven”, ging hij verder.
Ze ging liggen en keek naar de hemel. Ze sloot haar ogen en ademde de heerlijk frisse bloemengeuren in. Hij bracht telepathisch haar herinneringen bij haar terug en terwijl hij dat deed, woede in haar een storm. Haar herinneringen flitsten voorbij als een film, die op grote snelheid werd doorgespoeld. Het waren slechts de rustige en mooie herinneringen die ze terugkreeg. Herinneringen aan oude vrienden, haar liefhebbende familie en haar oorsprong. Er waren ook herinneringen van haar eigen thuis en plekken die ze had bezocht. Het was of de informatie haar herinneringen opende. Een soort ontwaken, na een diepe slaap. Iedereen heeft wel eens meegemaakt, dat hij enorm vast sliep. Zo vast dat als men wakker werd, men niet meer goed wist waar men was en zelfs wie men was. Zo voelde zij zich nu een beetje, zoals ze daar lag: ontwakend als haar Ware Zelf.
Op Aarde was ze nog maar zestien jaar oud. In haar buitenaardse leven was ze meer dan driehonderd jaar, gerekend vanaf haar laatste wedergeboorte. Voor die wedergeboorte zat nog veel meer tijd. Ze realiseerde zich dat ze alles in totaal meer dan duizenden jaren oud was. Ze was zoals ze dat zeggen, een heel oude ziel. In feite had ze hier heel wat meer tijd doorgebracht, dan op Aarde, wat voor haar eerst maar moeilijk te bevatten was. Haar aardse leven nam niet meer dan een paar seconden in beslag van haar rijke levensdagen. Levensdagen gevuld met kennis, die zich nu langzaam voor haar opende en begrepen werd door haar gevoelens, gedachten en ziel. Alles dat voor haar gesloten was geweest, werd nu geopend. Alle kennis die ze in duizenden jaren in het universum had verworven, werd nu weer deel van haar. In elk geval zolang ik hier ben, dacht Channie. Ze begreep dat als ze weer terug naar de Aarde ging, deze kennis voor een groot deel werd versluierd, om daar weer te kunnen zijn wie ze was, een mens. Een zestienjarig meisje op weg vrouw te worden, gewoon en menselijk. Dat was haar werk, gewoon mens zijn, wat niet echt een gemakkelijke opdracht was in deze tijd.
Do Jortann ging door en in haar innerlijk zag ze nu alle plekken waar ze ooit had geleefd. Er zaten plekken bij, die vreemd voor haar waren en zo geheel anders, dan de plaatsen die ze met Tissi Mo en Yexes had bezocht. Planeten waarop de omstandigheden enorm zwaar waren, wat zelfs nu voor haar maar moeilijk te begrijpen was, zelfs met haar hervonden kennis. De plaatsen zagen er zo totaal anders uit, dan ze ooit had gezien en toch maakten ze deel uit van haar herinneringen, achtergrond en herkomst. Ze had altijd kennis en ervaring verzameld op velerlei terreinen en gebieden, dat begreep ze nu wel. Bijna alle kennis kreeg ze nu terug. Het viel haar echter op dat er in dit ’nieuwe’ geheugen soms ook gaten zaten en gedeelten waar ze niet bij kon komen, daar die voor haar geblokkeerd waren. Haar bewustzijn vond deze plekken snel. Ze wilde weten wat daarachter verborgen zat, maar kreeg geen toegang en raakte op dood spoor. Een deel van de gebeurtenissen en dingen die ze zou hebben moeten weten, werd nog steeds voor haar versluierd en mocht ze zich niet herinneren. Zouden deze herinneringen later uit zichzelf terugkomen of waren het herinneringen die ze nu nog niet mocht weten? In dat geval kon ze het begrijpen, zou ze het ook accepteren. Maar het was heel duidelijk dat er in de tijd nog belangrijke gaten zaten. In het verders zo heldere geheugen ontbraken plaatsen waar ze ooit geweest moest zijn en personen die ze ontmoet had, die maakten dat er in het tijdsverloop geen aansluitende en zinnige volgorde zat. Er zaten beelden tussen die volkomen blanco waren en personen die opeens haar vrienden bleken te zijn, zonder bijbehorende herinneringen dat ze hen ooit eerder had ontmoet. Toen ze verder in haar geheugen zocht, vond ze echter iets dat haar heel blij maakte. De buitenaardse hoofdtaal, de vibratietaal, was in elk geval in haar herinnering helemaal intact. Bovendien ontdekte ze vele andere buitenaardse talen, minstens vijftig van hen sprak ze vloeiend. Talen hadden duidelijk haar interesse. Zelfs enkele aardse talen zouden vanaf nu voor haar gemakkelijker te begrijpen en te spreken zijn. Die laatste kennis zou haar nog wel eens goed van pas kunnen komen.
Hij verwijderde bij haar de blokkades. Blokkades die haar aangingen en zij zocht in haar innerlijk en gedachten verder, zelfs nadat hij klaar was met haar de informatie terug te geven. Haar ware vriendschap met Laina en Mjouri zat daar al en dat bleek al een heel oude vriendschap te zijn. Ze kende zelfs Tissi Mo en Yexes van vroeger. Van een deel van de personen en de relaties die ze met hen had, was ze echter heel onzeker. Ze vond niettemin wel enkele gedeelten die te maken hadden, met haar relatie tot Do Jortann. Ze zocht nog wat dieper in dat gedeelte en ontdekte er nogal wat. Haar krachtige gevoelens voor hem gingen lange tijd terug. Do Jortann betekende zowat alles voor haar, in dit, haar ware leven.
“Je bent voor mij heel speciaal, is het niet?”
Hij keek haar lange tijd aan, voordat hij haar antwoord gaf.
“Dat heb je snel ontdekt, te snel … Maar je moet weten dat … Ik hou van je”, zei hij toen rustig.
Meer woorden waren niet nodig, ze begreep nu zoveel. Vele ‘waarom vragen’ kregen, juist door deze woorden, een speciale en waarschijnlijk ook wel logische verklaring. De keren dat ze elkaar hadden ontmoet, de blikken die hij haar had geschonken. Hij had gewacht, totdat ze volwassen zou zijn. Gewacht op deze dag. Zo ontzettend veel was er al gebeurd. Ze had haar achternaam mogen ontvangen, haar verwantschap en herkomst via haar buitenaardse lichaam en met dat lichaam ook haar herinneringen en gedachten. Nu had ze ook nog haar ware liefde teruggekregen.
Plotseling was ze ouder geworden en meer ervaren. Ondanks een wirwar van gevoelens en indrukken in haar innerlijk, voelde ze zich zelfverzekerd. Ze was nu haar eigen hoger zelf, in elk geval bijna. In haar gedachtegang en waarden herkende je echter nog iets van de Aarde.
Do Jortann lag op zijn rug tussen de bloemen en keek naar de hemel. Om zijn mond speelde een brede en gelukkige glimlach. Ze kon zijn krachtige uitstraling voelen. Hij lag daar totaal ontspannen en naakt. Een lichte verlegenheid maakte zich van haar meester en kleurde haar wangen met een dieproze nuance. Voorheen had het water hen omspoeld en hun lichamen voor elkaar verborgen. Maar nu lagen ze daar naakt onder de gouden hemel. Niets verhulde nu nog de zachte huid van hun lichamen. Ze dacht aan zijn lippen. Die hadden haar nog niet zo lang geleden gekust. Ze wilde weer zijn lippen voelen, zijn lichaam op dat van haar in een liefdevolle en tedere omhelzing. Volwassen gevoelens, voorheen goed verborgen, maar nu overduidelijk aanwezig. De gevoelens van een rijpe vrouw voor de man van wie ze hield. Lust? Ja, misschien was dat wel het juiste woord. Ze overwon haar aardse terughoudendheid, daar ze nu dicht bij hem wilde zijn. Haar geluk van haar heelheid, vrij van blokkades, met hem wilde delen.
Ze schoof wat dichter naar hem toe en deed wat sterrenstof opdwarrelen. Ze voelde zich duizelig, toen een nieuwe stortvloed aan krachtige, warme gevoelens in haar innerlijk opwelden en zich als een kolkende massa in haar borst verzamelden.
“Ik … Ik wil .. Ik …”
Ze probeerde het opnieuw, maar de woorden bleven in haar innerlijk steken. Hij draaide zich naar haar toe met zijn open en mooie gezicht en fronste zijn wenkbrauwen. Hij vroeg:
“Ja, wat wil je …?”
Voelde hij ondanks alles, dan niets? Voelde hij dan niet wat er in haar binnenste zich afspeelde en welke gevoelens haar nu overspoelden?
“Ik wil me met …”
Een lichte rode blos kleurde haar wangen.
“Hm, wat nou?”
“Ik wil me met jou verbinden via de heilige universele liefde en het spirituele geluk, ik wil mezelf aan jou geven”.
Ze gebruikte oude woorden, die ze leende uit een mooi gedicht dat Misha Mojaa had geschreven. Do Jortann werd opeens heel serieus.
“Weet je heel zeker, dat je dat wilt”, vroeg hij haar ernstig.
“Ja.”
Het antwoord klonk zelfverzekerd en helder. Ze glimlachte nu openlijk en vol blijheid naar hem. Ze zag hoe zijn ogen langzaam van kleur veranderden. Eerst hadden ze een heldergroene nuance, maar veranderden toen in een zeer helderblauwe kleur. Ze lachte, daar ze zich realiseerde hoe onthullend haar eigen ogen nu al de hele tijd moesten zijn. Ook haar ogen schitterden in blauw, toen ze hem aankeek. Blauwe ogen vormden de kleur van de liefde.
Ze schoven dichter naar elkaar toe en op hun weg naar elkaar lieten ze een nieuwe wolk sterrenstof opdwarrelen. Deze wolk benevelde hen en ze omhelsden elkaar intens, toen hun lichamen eindelijk elkaar vonden. Ze realiseerde zich, een beetje sloom door de bedwelming, dat de sterrenstof haar gevoelens nog eens versterkte. Channie Centara rilde van genot in de armen van Do Jortann, ze kon zich niet langer inhouden. Geen van beide kon zijn gevoelens voor elkaar nog langer verbergen. Ze schoven iets uit elkaar en gingen op hun zij liggen. Zijn uitgestrekte hand zocht de hare. Uit zijn hand stroomden gouden stralen die haar raakten. De stralen drongen haar lichaam binnen, stroomden in haar innerlijke helemaal omhoog naar haar borst. Ze gooide haar hoofd in haar hals en snakte naar adem door de kracht van deze gevoelens. Haar borst brandde en haar hele lichaam vulde zich met wellustige gevoelens. Ze schoven weer dichter naar elkaar toe en nu zond zijn hele lichaam stralen naar haar lichaam uit. Langzaam, eerst nog aarzelend, reageerde haar lichaam op dat van hem. Haar ziel jubelde en zond eveneens haar stralen uit. Haar stralen drongen door haar huid naar buiten en kwamen zijn stralen tegemoet. Het voelde of ze gloeide, zonder dat ze het warm had. Haar stralen ontmoetten die van hem, maar drongen ook door tot zijn lichaam. Ze begonnen zijn lichaam binnen te dringen, waar ze rondtolden in zijn innerlijk en al zijn zintuigen prikkelden. Hij voelde nu hetzelfde als wat zij eerst mocht ervaren. Hij had haar met zijn stralen aangeraakt, nu raakte zij hem met haar stralen aan. De harmonieuze vereniging van de twee was begonnen.
Langzaam spreidden hun stralen zich uit over de open plek en raakten de bloemen en de bomen, stuiterden speels weer naar hen terug en raakten nu hun ruggen, veel krachtiger dan dat ze hen hadden verlaten. Ze lagen daar ineengestrengeld bijeen. Het Al rondom hen absorbeerde hun krachtige liefde. Ze begreep nu, wat hij bedoeld had, toen hij zei: ‘deze plek bestaat door de magie van de liefde.’ Dat deed deze plek inderdaad, daar alles rondom hen leek te groeien en de kleuren werden feller. Elke beweging van hun lichaam maakte, dat er opnieuw sterrenstof opdwarrelde en hen benevelde. Ze drukten hun lichamen stevig tegen elkaar en hun lippen vonden elkaar opnieuw. De kus was heet, vol passie en vuur en ze ademden nu sneller. De vrouw in haar reageerde en deed haar in een bijzondere extase raken. Misschien was het ook wel de reinste begeerte die haar vulde. Ze nodigde hem uit langzaam in haar te komen. Ze opende zich voor hem, zoals elke vrouw dat door de eeuwen heen had gedaan voor de man die ze liefhad. Ze nodigde hem uit tot haar door te dringen, haar te nemen. Zijn lichaam vond het hare en verenigde zich met dat van haar, zoals dat vanaf den beginne de bedoeling was. Ze duwden hun borst en bovenlichaam iets van elkaar af en verlieten langzaam hun lichaam. Met hun zielen creëerden ze elk hun eigen flitsende bol en terwijl hun fysieke lichamen op de grond lagen, nog steeds zacht en ritmisch met elkaar op en neer bewegend, verhieven hun zielen zich in de lucht. Daarboven gingen hun zielen langzaam en heel voorzichtig in elkaar op. De natuur rondom hen leek voor een moment de adem in te houden. De vogels zongen in stilte voor het grootste wonder van alles: de liefde. Hun zielen vermengden zich totaal met elkaar, werden één.
Twee zielen waren één geworden en net als een grote, intensief pulserende zon, verlichtten ze alles rondom hen. Ze waren één met elkaar. Hun eigen zon van gevoelens steeg op, hoger en hoger de lucht in, net als een vogel. Ze zweefden weg van de open plek en scheerden over de toppen van de bomen. Ver beneden hen lagen hun lichamen nog steeds ineengestrengeld en zo langzamerhand zouden deze de oeroude liefdesact voltooien. In hun gemeenschappelijke ‘zonnebol’ namen ze de fijnste en zuiverste gevoelens op, die door de lichamen op de grond beneden hen golfden. Het waren slechts deze gevoelens, teer, broos en hemels, vergelijkbaar met lichtspiralen, die ze binnen lieten komen. Alleen deze speciale gevoelens konden hen daarboven bereiken. Alle andere gevoelens reikten niet tot aan hen. Het waren deze, deze zuiverste gevoelens, die maakten dat hun zon pulseerde en licht uitstraalde.
Ze vlogen hoger en hoger boven de bomen. Weg van het eiland, dat opeens piepklein leek daar beneden in het meer. Ze daalden weer af. Deze keer bij de kleine tempel. Hun gemeenschappelijke ziel en zon zocht haar weg tussen de bomen en speelde met de vleugelslag van de vogels. Ze daalden helemaal naar beneden af, naar het witte dak van de tempel. Het dak was van zachte, koele steen en ze landden daar alsof ze een van de vele vogels waren. Hun ziel steeg weer op. Deze keer om verder af te dalen om een van de rechte, ronde pilaren te strelen. Ze stopten aan de voet van de pilaar en gingen op zoek naar de tempelpoort of de ingang van de tempel. Ze vonden een mooie, met bogen omgeven poort, die prachtig gedecoreerd was met tierelantijnen. Ze lieten hun zon de tempel in glippen. De tempel werd gevormd door eeuwige wijsheid en liefde. De tempel groette hen bijna als een levend wezen en het wilde hen voor een moment binnenlaten.
Daarbinnen was het koel en stralend wit. Maar weinigen kwamen hier, alleen diegenen die spiritueel op zoek waren, al op het rechte pad en vlakbij de volmaakte wijsheid. Maar ook zij die elkaar lief hadden, kwamen hier. Zij die onvoorwaardelijke liefde gaven, maar wel met volledig inzicht. Alleen zij mochten de tempel in, verder niemand, zelfs de vogels niet. Iets daarbinnen in de tempel was zo heilig, dat alleen vrije zielen hier binnen mochten vliegen. Waarschijnlijk mochten alleen diegenen binnen die zich voor de eerste keer verenigden in een zielenzon. Want wie kan spiritueel de volmaakte wijsheid bereiken, zonder op gelijke voet te staan met, of toe te groeien naar, een andere individuele ziel zonder de zielenenergie met elkaar te vermengen? We spiegelen ons juist in elkaar met de bedoeling te groeien en dat kennen we ook op Aarde, maar het buitenaardse denken en handelen op zielsniveau gaat stukken dieper.
De twee geliefden waren daar nu in elk geval en konden samen alles zien en ervaren. Ze zagen dat er in het midden van de tempel iets stond, dat op een doopfontein leek. Deze was gevuld met een rode vloeistof, die op wijn leek. Hun gemeenschappelijke ziel werd er door aangetrokken. Ze dronken ervan, zonder het oppervlak te laten rimpelen. Hun zielenzon reikte nog een keer uit naar deze zoetheid en dit voedsel om ervan te proeven. Na ervan gedronken te hebben, stegen ze op naar het dak van de tempel om vervolgens langs de muren te jagen. De muren vertelden hen over eeuwige liefde, vergeving, begrip, troost in nood en onmetelijk geluk. De boodschap en de patronen van de witte muren wisselden speciaal voor hen. De muren leken alleen tegen hen te spreken. De muren waren wit, evenals de teksten. Ze konden de teksten en patronen alleen lezen, daar deze in een meer stralend witte kleur werden weergegeven en niet gewoon wit op wit, dat niet te zien zou zijn. Alleen al het feit dat het wit op wit werd weergegeven leek voor hen al een boodschap te bevatten. Het patroon bestond uit hemelse spirituele woorden vermengd met spiralen, figuren, lijnen en zelfs kaarten van het universum. Dat alles had wel wat weg van een droom, maar was toch de werkelijkheid. Alles pulseerde, in vuur en vlam door de liefde tussen hen twee. Ze realiseerden zich dat wat ze daar voor zich zagen niet alleen het universum betrof, maar ook het Al in al haar vormen. Dat alles leek de tempel hen te vertellen. Ze zagen en begrepen, het hoe en waarom wisten ze niet. Ze luisterden en hoorden nu ook muziek die steeds luider opsteeg. De muziek vertelde hen, dat het tijd was om de tempel te verlaten.
Hun zon vloog naar buiten en weer omhoog. Ze steeg op met pas verworven kracht en sterkte. Omhoog, hoger, hoger en hoger. Ze zagen de tuin, het meer en het eiland vanaf grote hoogte. Vervolgens daalden ze weer af naar de open plek, daar waar hun lichamen nu de woeste hoogten van extase hadden bereikt. Langzaam trokken ze hun zielen weer uit elkaar. Een zilveren regen ontstond, toen hun zielenzon zich deelde en ze opnieuw twee zielen werden. Heel voorzichtig glipten ze hun lichaam binnen en werden er weer een mee. Tegelijkertijd werden ook hun lichamen één. De lippen van Do Jortann zochten die van haar en vonden ze, zacht en trillend. Zijn tong vond die van haar en het leek wel of hij op dat moment elk afzonderlijk deel van haar wilde ‘bezitten’. Hun lichamen zochten elkaar en de twee hielden elkaar stevig vast, alsof ze op het punt stonden te verdrinken in de gevoelsgolven die door hen heen en rondom hen stroomden. Beiden bereikten gelijktijdig hun hoogtepunt, het hoogst mogelijke haalbaar met het menselijk lichaam. Ze voelden de voltooiing van hun liefde tot zelfs in hun etherische lichamen. Beiden schreeuwden het uit, luid, hartstochtelijk en ongeremd, alsof ze voor een laatste keer hun liefde met de weidebloemen en de bomen in het bos wilden delen. Toen was alles voorbij.
Toen ze uiteindelijk, naakt als voorheen, weer opstonden, was er op haar wangen geen rode blos meer te bekennen. Ook haar schaamte was verdwenen. Ze keken elkaar intens in de ogen. Ogen die nog steeds blauw oplichtten. Ze wandelden in stilte en vervuld van geluk richting het strand en het water. Het leek wel of de bomen in het bos hun takken opzij schoven, zodat ze hand in hand naast elkaar konden lopen. Ze bereikten het strand. Het gouden water omsloot zacht hun lichamen en ze zwommen het meer op. Midden op het meer schreeuwde Channie Centara het uit van geluk. Het waren de laatste restanten van haar gevoelens van liefde die aan haar innerlijk ontsproten. De gevoelens bereikten haar hals en mond en kregen vleugels om over het water uit te kunnen vliegen, als echo weer terug te komen, te duiken en daarna met de golven te verdwijnen. Channie Centara en Do Jortann zwommen met krachtige slagen en bereikten de waterkant en de tuin. Ze verlieten het water en kleedden zich langzaam aan. Ze pakten elkaar weer bij de hand. Het viel haar op dat haar kleding nu echter aanvoelde, meer stoffelijk en vroeg rustig Do Jortann hierover uitleg.
“Je draagt nu echt voor honderd procent je fysieke lichaam. In het begin was je hier nog niet helemaal volledig”, ging hij verder. “Dit is niet de gewone manier waarop je bekend wordt gemaakt met je ware lichaam. Op de wijze zoals we dat vandaag hebben gedaan, ontdekte je stukje voor beetje wie je was. Met het verstrijken van de tijd, werd je steeds completer”, zei hij met een glimlach.
Ze voelde dat dit een overbodige vraag was geweest, daar ze nu alle antwoorden in zich droeg. Ze droeg de kennis bij zich en wist hoe de dingen werkten. Ze was immers nu Channie Centara met alles wat daarbij hoorde. Ze realiseerde zich ook dat, ondanks hun innige verbondenheid daarnet en alles dat ze nu en voorheen samen deelden, er toch niets was dat hen bond. Niets maakte hen voor eeuwig tot liefdespaar. Er was nog iets anders later in de tijd, dat hen meer aan anderen zou binden, dan aan elkaar. Het geluk dat ze voelden, was een deel van het Al. Hun bijdrage aan het positieve en aan de spirituele vibraties in het hele universum. Maar zelfs deze kennis over hun toekomst, was voor geen van beide pijnlijk of kwetsend. Ze hadden een moment, een innig moment van eeuwigheid gekregen om samen te zijn. Het leek eerder dat deze kennis over hun toekomst hen krachtiger maakte en hen vrede en geluk liet ervaren. Dit betekende immers dat er voor hen beide nog iets fantastisch wachtte op andere plekken. Daar ze van elkaar hielden, begrepen ze, dat ze elkaar eens los moesten laten. Ze gunden elkaar ook een dergelijke nieuwe ervaring. Misschien zouden ze beide wel hun tweelingzielen mogen ontmoeten! Ze dacht aan de bruiloft, die ze had bij mogen wonen. Ze gunde Do Jortann werkelijk een dergelijke ervaring.
Channie wilde nu nog niet terug. Ze wilde niet terug naar haar oude aardse, vermoeiende persoonlijkheid als mens, met het bijbehorende uiterlijk en haar ‘foute’ lichaam. Do Jortann moest heel wat bittere tranen van haar wangen kussen, voordat ze meeging om weer in haar aardse lichaam te glippen. Weer terug in dat lichaam, had ze het gevoel dat het schuurde en gewoonweg niet ‘paste’. Het maakte voor een deel haar zielengeluk stuk.
Zelfs met haar aardse persoonlijkheid, gewoon als Channie, kon ze zich natuurlijk herinneren wat er gebeurd was en dat maakte dat ze nog harder moest huilen. De wetenschap dat ze op Aarde als de gewone Channie verder zou moeten gaan, maakte haar bang, zelfs nu ze wist dat dit haar levensopdracht en werk was. Op dit moment konden zijn kussen haar niet meer helpen. Ze duwde hem van zich af, weg van zijn tederheid en troost, nu ook haar herinneringen langzaam begonnen te vervagen, zodat ze weer de kracht zou hebben haar leven op Aarde voort te zetten. Wat er ook allemaal verdween, een herinnering bleef stevig en krachtig overeind en diep in haar verankerd: ze was Channie Centara. Ze was een van hen, ze was een buitenaards wezen. Alle gevoelens die ze op Aarde had, gevoelens er niet bij te horen, waren juist geweest, correct en bovendien waar. Het was niet langer verkeerd te denken, zoals ze altijd deed. Dat alles buiten de Aarde meer als een thuis voor haar voelde, dan de Aarde waarop ze al zestien jaar rondliep. Het was ook niet vreemd geweest dat ze zich aangetrokken had gevoeld tot oudere mensen en dat ze haar leeftijdgenoten maar kinderlijk had gevonden. Dit alles had er mee te maken dat ze zocht naar en zich meer op haar gemak voelde bij de wijsheid en ervaring die oudere mensen bij zich droegen. Ze had vaak het gevoel gehad dat de mensen de meest simpele dingen nog niet begrepen en luid willen protesteren, maar had uiteindelijk haar mond maar gehouden. Ze had vermoed een hogere intelligentie in zich te dragen, maar ervoor gekozen stil te zijn en zich op de achtergrond te houden, om zichzelf niet te verraden.
Weer thuis volgden weken van zwijgzaam gepieker. Voor gewone mensen waren de plannen die ze nu uitstippelde iets te hoog gegrepen en te mooi om waar te zijn. Deze plannen volgden haar, waar ze ook heenging. Ze plande een ontmoeting met hen die haar lief waren, haar familie en vrienden. Ze wilde naar haar thuisplaneet reizen en deze nog een keer zien. Maar het meeste verlangde ze nog naar haar andere, ware fysieke lichaam.
Tal van kleine en grote gedachten over haar capaciteiten en vermogens gingen door haar heen. Deze gedachten riepen ook vragen in haar op. Zolang ze op Aarde was, kon ze geen greep krijgen op dat andere leven elders. Nog niet alles drong volledig tot haar door. Ze begreep ook nog niet alles. Daarboven kon ze in elk geval heel wat dingen: vele talen spreken, zingen, ruimtevaartuigen vliegen … Wat voor kwaliteiten had ze nog meer? Ze was niet helemaal zeker van zichzelf als buitenaards wezen en het irriteerde haar dat ze zoveel aardse blokkades op haar bewustzijn had. Blokkades waarvan ze eerder niet had geweten, maar die haar nu bijna boos maakten en haar hinderden. Ze maakte in zichzelf een grapje. Ik leid niet alleen aan ‘geheugenverlies’, maar ook aan ‘bewustzijnsverlies’, voor wat betreft mijn ‘ware’ leven en herkomst. Zo ernstig was het allemaal niet, maar het voelde wel af en toe zo. Alles was zoals het moest zijn. Ze zou op Aarde rondwandelen, afgeschermd van de buitenaardse warmte, liefde en van al haar familie. Ze diende als halfvolwassen mens, als doodnormale zestienjarige op Aarde rond te lopen, met een voor mensen geheime achtergrond en geheime taak, die inhield dat ze alleen maar was, die ze nu was, op precies deze plaats en tijd. Versmelten met de omgeving. Het was waarachtig niet gemakkelijk om maar zestien jaar te zijn, heel aards en net als alle andere heel menselijk. Het verschil was dat ze dingen deed, die normale zestienjarigen niet doen. Ze was op Aarde om te infiltreren! Knap zwaar werk voor iemand die net ontdekt had, wie en wat ze werkelijk was. Het merkwaardigst van alles was nog wel, dat er vele buitenaardse wezens, zoals zij, op Aarde waren. Wezens die er allemaal voor hadden gekozen te werken voor de Aarde. Ze wist echter niet precies wat ze nu of in de toekomst moest doen. Ze wist wel dat vele buitenaardse wezens, net zoals zij, met twee lichamen leefden. Een lichaam dat op de een of andere planeet sliep die men thuis noemde en een lichaam dat verdwaald en vaak ook een beetje bang rondwandelde in een of ander land op Aarde. Het werkelijke fysieke lichaam bevond zich daarbuiten in het universum en werd alleen gebruikt als het aardse lichaam sliep. De ziel kon immers maar op één plek tegelijk zijn. Dus was de slaap voor sommige mensen op Aarde een bevrijding en een ticket naar huis. Sommige van hen droegen in het universum enorme kennis met zich mee, maar wakker op Aarde was diegene maar een doodgewone, simpele ziel, middelmatig in andermans ogen. De wetenschap dat ze niet de enige was die tegelijkertijd een ander leven leidde, gaf haar kracht.
Ze begon ook te begrijpen waarom sommige mensen, die waarschijnlijk nog niet op de hoogte waren van hun buitenaardse lichaam en hun oorsprong, uit alle macht probeerden hun uiterlijk te veranderen. Een deel van de mensen verfde eigenzinnig hun haar, in een totaal andere kleur dan de haarkleur waarmee men geboren was. Misschien was dat alleen maar een poging om op hun ware zelf in een ver en ander melkwegstelsel te lijken. De plastische chirurgie kon prima leven van de zoekers die de droom van hun ware zelfbeeld najoegen. Men deed alles om harmonie te bewerkstelligen, dat echter hopeloos strandde bij een ander uiterlijk en een merkwaardige haarkleur. Een deel van de mensheid zocht zijn hele leven in alle hoeken en gaten naar iets belangrijks, zonder te weten waarnaar men zocht. Ze zochten tastend hun weg in hun zinloze leven, zoekende naar wat? Een schim, een visioen of een vage droom, allemaal moeilijk te vangen en al lang verdwenen, gelijk een eindeloze verte die niet te bereiken is. Al deze vertwijfeling kwam soms voort uit een enkel feit: dat ze vanaf het begin al geen mens waren en niet op Aarde thuis hoorden. Sommigen stierven zonder ooit te weten, wie ze waren. Het was dan, dat Do Jortann in actie kwam en hen liet begrijpen, wie ze waren. Maar als ze eerder inzicht hadden verworven, dan pas na hun dood, dan hadden ze het geweten en begrepen. Hun leven had een grote betekenis kunnen hebben, als er iemand was geweest die hen wakker had geschud. Ze hadden opgehouden met zoeken en een gelukkiger leven kunnen leiden, daar was ze zeker van. Ze was ook diep dankbaar dat ze niet langer onwetend door het leven hoefde.
Alle rechten voorbehouden
DAGBOEK DEEL 41
CENTARA
Channie was naar de ontmoetingsplek gegaan die Yexes had voorgesteld. Ze stond daar nu en wachtte op een vaartuig, dat haar op zou komen halen. Ze was een paar minuten te vroeg. Terwijl ze daar stond en wachtte, keek ze uit over het zonnige en schilderachtige landschap voor haar. Het was de laatste dag van mei en het begin van de zomer. De zon was warm en brandde op haar neer vanuit een wolkeloze hemel. De warmte maakte dat de lucht rondom haar trilde. Ze stond daar en bedacht dat landingen op het midden van de dag niet zo vaak voorkwamen. Maar dit zou er toch zo een zijn. Het was erg leuk, bedacht ze, om een ruimtevaartuig te zien met een zonnig Zweeds vroeg zomerlandschap op de achtergrond. Met dit landschap was ze erg vertrouwd, daar hun zomerhuisje vlakbij dit verwilderde weidelandschap lag. In deze omgeving bracht ze een groot deel van de weekenden en de zomer door. Channie keek nog een keer naar de hemel en tuurde de horizon af. Waar bleven ze nou?
Het werd nu toch wel tijd, dacht ze een beetje ongeduldig. Juist op dat moment naderde vanuit de hemel in de verte een vaartuig. De zilverglanzende schijf kwam vanuit het oosten, sneed door wat wolkensluiers en daalde licht. Hij maakte een boog en naderde haar vervolgens vanuit het westen op lagere hoogte. Vervolgens begon hij te dalen. Hij maakte aanstalten om te landen op de zachte, wat onregelmatige graspollen in het weiland. Tijdens de landing, die voor de rest nagenoeg geluidloos verliep, stoof wat stof op van de droge weidegronddelen. Channie liet, voor ze het vaartuig naderde, het stof eerst weer neerdwarrelen. Het vaartuig was nu geland en men wachtte op haar. De stalen trap werd op het veld neergelaten en de schuifdeur gleed geluidloos open, toen ze het vaartuig naderde.
In de deuropening stond een man, glimlachend en zwaaiend. Channie kende hem goed, daar ze hem al vele malen eerder had ontmoet. Hij wenkte haar snel aan boord te komen. Hij heette Do Jortann. Hij was nogal lang en slank. Hij had licht haar, dat krulde en enigszins door de war zat. Zijn ogen waren goudkleurig en schitterden zoals altijd. De altijd lachende mond, met zijn gelijkmatige, krijtwitte tanden, paste bijzonder goed in het ook voor de rest perfecte gezicht. Naar aardse maatstaven was Do Jortann bijzonder knap en bovendien heel mannelijk. Met zijn mooie uiterlijk en zijn elegante houding zou hij menigeen jaloers maken. Maar weinig mannen op Aarde bezaten een dergelijke schoonheid, charme en elegantie. Als je bovendien zijn uitstraling en intelligentie daar bij optelde, zou hij de mannen op Aarde ver achter zich laten.
Channie schonk hem een brede glimlach en schudde zijn uitgestrekte hand. En al gaven ze elkaar op de aardse wijze een hand, ze begroetten elkaar ook op de buitenaardse wijze door ieder ‘Afgall’ te zeggen. Hij voegde er ‘Hatesch’ aan toe, om haar duidelijk te maken dat ze heel erg welkom was. Channie had hem de laatste tijd heel vaak gezien, voor haar periode van ‘alleen zijn’ wel te verstaan. Ze dacht hier aan terug, terwijl de deuren achter haar sloten. Ze had Do Jortann ontmoet, toen haar gebruikelijke leraar Yexes andere dingen te doen had gehad. Yexes was daardoor niet in staat geweest haar te onderwijzen en Do Jortann was voor hem ingevallen. Dat ondanks het feit dat hij eigenlijk een hogere rang bekleedde. Bovendien gaf hij maar zelden les. Meestal bood hij buitenaardse wezens die op Aarde hadden geleefd en gewerkt de helpende hand bij hun ‘terugkeer’. Deze buitenaardse wezens waren of voor korte tijd mens geweest of waren ook wel op Aarde gereïncarneerd en hadden daar vanaf hun geboorte tot aan hun overlijden als mensen een leven geleid.
Wat Channie op dat moment niet wist, was dat er meer manieren waren waarop wezens van andere planeten op Aarde geplaatst konden worden. Een van die manieren waarbij uitwisseling plaatsvond, was wanneer een pasgeboren baby op Aarde zonder aanleiding overleed. In dat geval werd de overleden aardse baby omgewisseld door een identiek buitenaards kind. Dat gebeurde echter maar zeer zelden. Een andere manier om buitenaardse wezens op Aarde te plaatsen was door hen tijdelijk voor een korte tijd het lichaam en het uiterlijk van een mens te laten aannemen. Vervolgens landde men, liet hen uitstappen en liet hen een tijdje in een samenleving leven. Deze personen beschikten nog over hun buitengewone gaven en krachten en kregen uiteraard voortdurend bescherming. Ze kregen hulpmiddelen mee in de vorm van opleiding en geld om aan de samenleving deel te kunnen nemen, zonder op te vallen. Soms maakte men een kopie van iemand, met wie men al contact onderhield. Deze kopie kon in bepaalde gevallen op de thuisplek de plaats van het origineel innemen, door deze te spelen als dat nodig was. De kopie kon zo in kwestie als alibi fungeren of eventuele achtervolgers op een dwaalspoor brengen.
Er waren ook buitenaardse wezens die in het universum gestorven waren en die het als hun opdracht zagen op Aarde te reïncarneren om de Aarde in haar ontwikkeling te ondersteunen. Zij voorzagen zich niet in het universum van een nieuw lichaam, maar vroegen toestemming om via een aardse foetus geboren te mogen worden om zo een mensenleven te leiden. Maar er waren ook buitenaardse wezens die op Aarde reïncarneerden, zonder in het universum te zijn overleden en die hun buitenaardse lichaam elders nog ergens hadden. Deze personen konden tussen hun twee lichamen heen en weer reizen. Als het ene lichaam sliep, maakten ze gebruik van het andere lichaam. De ziel kon vanzelfsprekend maar in een lichaam tegelijk zijn, dat lichaam dat wakker werd. Nog een manier was om zonder fysiek lichaam op Aarde aanwezig te zijn. Ook zo was men in staat te helpen.
Wat Channie al wist was, dat diegenen die ooit op Aarde hadden geleefd, steun, stilte en rust nodig hadden bij hun terugkeer naar het universum. Dit om te kunnen acclimatiseren en weer te wennen aan het leven dat ze binnen de Alliantie hadden, voordat ze de Aarde bezochten. Sinds lange tijd wist Channie ook dat Do Jortann gewoonlijk op dat vlak werkzaam was.
Channie was nu aan boord. Zij en Do Jortann lieten de deuren achter zich. Ze sloten de deuren met behulp van hun stem en het commando ‘gechand’ (sluit). De deuren sloten altijd geruisloos. Eerst sloot een stel deuren verticaal en vervolgens een stel deuren horizontaal, waarbij een deur van boven en een deur van beneden elkaar in het midden ontmoetten. De zachte sfeerverlichting binnen in de gang voelde vriendelijker voor de ogen aan, dan het scherpe zonlicht buiten het vaartuig had gedaan. Ze stonden in een gang die rond het hele vaartuig liep. De binnenmuur was de muur die de manoeuvreerruimte omgaf. Deze binnenmuur, die voor de manoeuvreerruimte dus de buitenmuur was, had op gelijke afstand verschillende deuren, die er eender uitzagen als die ze net achter zich hadden gelaten. Ze gingen naar de manoeuvreerruimte en passeerden opnieuw een paar dubbele deuren. Van deze deuren had ze achter Do Jortann om een glimp opgevangen, toen ze voor het eerst via de ‘buitendeuren’ was binnengekomen. Channie wist dat vaartuigen veelal uit veiligheids-overwegingen uitgerust waren met dergelijke dubbele deuren. Ze moesten immers het meest kwetsbare van het vaartuig beschermen, namelijk de bemanning.
Binnen in de grote, ronde manoeuvreerruimte namen ze de twee treden omlaag, die hen naar de lager gelegen vloer bracht. Deze twee traptreden leken voorschrift te zijn bij de bouw van een manoeuvreerruimte, bedacht Channie. Dit vaartuig was in zeker opzicht nieuw voor haar, maar ze kende wel de bouwstijl. Zij en Do Jortann liepen verder richting een van de rijen passagiersfauteuils, die hier en daar tegen de ronde muur waren aangebracht. Ze gingen naast elkaar zitten. Channie deed de veiligheidsriem om die naast haar lag en leunde achterover in de zachte fauteuil. Ze voelde zich thuis en keek glimlachend de manoeuvreerruimte rond. Rondom haar was iedereen druk aan het werk om het grote vaartuig klaar te maken voor vertrek. Ze knikte zo nu en dan naar een haar bekend gezicht, dat voor een ogenblik op haar gericht was in plaats van op de bedieningspanelen.
De uitrusting van de ruimte was zeer geavanceerd en zoveel mogelijk hightech. Op bijna alle tafels en muren was een verscheidenheid aan apparatuur aangebracht. Overal rondom haar waren beeldschermen, leesvensters en knipperende en gewoon brandende lampjes te zien. Voor de nieuwsgierige ogen van een mens was dit een waar eldorado. Ongeveer twintig buitenaardse wezens waren aan het werk. De meeste waren bezig het vaartuig zo snel mogelijk startklaar te maken. Het duurde ongeveer zestien minuten voordat de Zweedse luchtmacht maatregelen nam, die hen hinderde, maar men kon het ook in acht en een halve minuut. Over het algemeen was de Zweedse luchtmacht knap traag met uitrukken. Ze was bovendien nogal ongevaarlijk, zeker in vergelijking met Frankrijk en de USA. Men wilde in elke geval zo snel mogelijk opstijgen, daar er al acht minuten verstreken waren met het invliegen en landen. En dus vlogen ze de helderblauwe hemel tegemoet en verder de oneindige ruimte in. Channie vond het iedere keer weer prachtig. Ze keek op de grote beeldschermen, die op gelijke afstand aan de ronde wanden van de ruimte waren bevestigd. Ze gaven een perfect beeld van dat wat daarbuiten allemaal was te zien. Ze keek daarbuiten naar het licht van de maan. Het vaartuig passeerde de maan met tamelijk lage snelheid. Plotseling gingen alle beeldschermen op zwart. Ze werden vervangen door de ‘radar’ en andere technische uitrusting. De snelheid maakte dat de beeldschermen niets meer van waarde konden tonen. Bovendien vermoedde Channie dat ze snel via Witte Tijd zouden reizen en dan was er in ieder geval niets te zien.
Rondom Channie was zoveel te zien dat ze niet begreep. Ze keek naar de gekleurde panelen die hier en daar op de buitenmuur van de manoeuvreerruimte waren aangebracht. De divers gekleurde velden aan boord hadden verschillende waarden of verhoudingen. De kleuren veranderden naarmate de voorraden aan boord wijzigden, zoals de voorraad water bijvoorbeeld. Alles was ook van grote afstand goed te overzien. Dat was heel gemakkelijk voor diegene die in zijn eentje het vaartuig wilde besturen. Ze merkte op dat de kleur lichtblauw de watervoorraad aan boord aangaf. Gewoonlijk werd dat in donker koningsblauw aangegeven. Ze had gehoord dat men vroeger soms op Aarde water had ingenomen, maar nu waren de zeeën en meren nagenoeg overal zwaar verontreinigd. Dat maakte dat buitenaardse wezens alleen nog maar water konden innemen in delen van de noordelijke en zuidelijke ijszeeën rond de polen. Dit water werd echter alleen in absolute noodgevallen gebruikt, daar zelfs dit water niet helemaal zuiver was. Kortweg kon men zeggen, dat het zelfs niet loonde om het smerige water van de Aarde te zuiveren. Men wachtte liever tot men op een andere planeet de gelegenheid had om water in te nemen.
Channie en Do Jortann maakten hun veiligheidsriemen los, daar die niet langer meer nodig waren. Alleen bij het binnengaan en verlaten van de aardatmosfeer waren de veiligheidsriemen noodzakelijk. Ze hadden de dampkring echter al lang achter zich gelaten. Alle rommel die de mensen rondom de Aarde hadden aangebracht kon deze vaartuigen vanzelfsprekend niet beschadigen. Niettemin kon de vlucht nogal turbulent worden, als iets het vaartuig raakte. Ze had dit al eens mogen meemaken op een van haar vorige reizen. Bovendien bestonden er atmosferische winden en andere energieën die ‘zware zee’ konden veroorzaken bij het passeren.
Channie, altijd ook geïnteresseerd in het werk van de anderen, bekeek de ruimte eens wat zorgvuldiger. Men stond of zat achter panelen met druktoetsen of oplichtende kleurrijke beeld-schermen. Naast een deel van de merkwaardige knipperende lampjes zaten knopjes, die met slechts een lichte vingerbeweging te regelen waren. Deze wonderlijke apparatuur trok Channie’s aandacht, iets dat niet gezegd kon worden van de verschillende operators. Sommige aanwezigen hadden uitgesproken buitenaardse trekken, anders dan de gouden ogen die Do Jortann bezat. Geen van de wezens echter joeg haar angst aan, ondanks hun eigenaardige uiterlijk. Enkele van hen waren katmensen, net als Mjouri, met grote oren boven op hun hoofd. Ze hadden min of meer katachtige kenmerken ontwikkeld. Bij een deel van hen vertoonde het gezicht en het lichaam onmiskenbaar en heel duidelijk katachtige kenmerken, inclusief staart. Andere leken meer op Mjouri en buiten de oren en kattenspleetogen, zagen ze er verder heel menselijk uit. Channie zelf hield veel van zowel Mjouri als aardse katten. Het maakte dat ze uiteraard een voorliefde had voor dit soort wezens, ook al liep deze buitenaardse variant op twee benen en was deze vaak tweeënhalf meter lang. Van alle soorten wezens die in deze ruimte aanwezig waren, was er deze keer geen enkele verschijning nieuw voor haar. Allen hadden bekende trekken, al kende ze hen niet persoonlijk.
De stuurlui stonden nu stuk voor stuk op en verlieten één voor één de ruimte. Kennelijk had men de snelheid en de route voor de volgende bestemming, die voor Channie nog onbekend was, al geprogrammeerd. Ze keek nog eens een keer rond. Ze had het altijd onbegrijpelijk gevonden hoe buitenaardse wezens hun vaartuig bestuurden. Om alleen al wijs te worden uit de hele manoeuvreeruitrusting met metertjes, druktoetsen enz. Bovendien waren er zovele andere dingen die in de gaten moesten worden gehouden, zoals de reisroutes en de Witte Tijd tunnels bijvoorbeeld. Het leek haar bijna onmogelijk ook al had men, zoals hier, een twintigtal wezens die het werk deden. Van die twintig was slechts de helft duidelijk aan het werk geweest en zelfs die hadden er niet gestrest uitgezien. Gewoonlijk was het niet eens nodig dat er zoveel met de instrumenten aan het werk waren. Ze veronderstelde dat de buitenaardse wezens die men opgehaald had, voordat men naar de Aarde kwam, het gewoon leuk vonden om hun collega’s aan boord te helpen. Van eerdere reizen wist ze dat dit niet ongebruikelijk was, eerder veelvoorkomend, dan een dergelijk vaartuig in je eentje te besturen. De gedachte hieraan alleen al deed haar duizelen. Alleen buitenaardse wezens met een grote hersencapaciteit en enorme intelligentie konden blijkbaar zoiets doen en zelfs dan nog was het op zijn minst opmerkelijk en verbluffend te noemen.
Channie ging naar de twee wezens die in het midden van de sectie van het vaartuig zaten. Ze begroette hen blij.
“Afgall”, zei ze.
Ze begroetten haar met een hartelijke glimlach. Hun grijze, iets scheef staande ogen keken haar even aan, voordat deze zich weer volledig richtten op de knipperende lampjes op het bedieningspaneel. De verlichte beeldschermen zochten het hemelgewelf voor en achter het vaartuig af. Ze hadden bijna alle planeten uit haar zonnestelsel achter zich gelaten. Op een scherm werd juist Pluto zichtbaar en daarachter de kleine, groengrijze parallelle planeet Ademenes met zijn kleine, met ijsbedekte maan Orindo. Dat was het laatste wat ze zag, toen ook dit scherm op zwart ging. Ze hadden nu alles, dat voor haar zo bekend was, achter zich gelaten. Ze was weer op reis, op weg naar een avontuur met onbekende bestemming. Nu vertelden de twee haar dat het tijd was hun snelheid weer te verhogen en via Witte Tijd te reizen, zodat zij en haar reisgenoten hun reisdoel in een aanvaardbare tijd zouden bereiken.
“De anderen gaan naar boven om iets te drinken. Heb je zin om met ons mee te gaan?”
“Jazeker”, zei Channie.
Het was Do Jortann die haar dit vroeg en nu weer naast haar stond. Op zijn fijn gevormde lippen speelde een warme glimlach. Nu zou de radar het werk overnemen en de ruimte bekijken. Dat deed hij in nauwe samenwerking met de hoofdcomputer aan boord. Zo kon het personeel een moment rust nemen. Channie wist dat een soort ‘radar’ uitkeek naar andere vaartuigen.
De radar aan boord zou hen alle informatie verstrekken over de vliegroutes, snelheid, grootte en herkomst van andere vaartuigen. Dat deed hij zelfs in Witte Tijd, waarbinnen alles een andere vorm aannam en onstoffelijk werd. Andere vaartuigen werden op de radar aangegeven met geelwitte, knipperende puntjes. Ondefinieerbare vaartuigen of mogelijke vijanden werden met een rode, knipperende driehoek rondom het betreffende vaartuig gemarkeerd. Tegelijkertijd klonk er dan als waarschuwing een geluidssignaal. De driehoek nam meer ruimte in dan het werkelijke vaartuig deed, daar men dan voldoende tijd had zich voor te bereiden op een eventuele aanval of tijd had om te vluchten. Alle mogelijke vluchtwegen werden in een dergelijk geval op het ‘kaartscherm’ getoond. Gelukkig waren er zelden of nooit aanvallen van de weinige vijanden die de Alliantie had. Als men maar uit hun directe omgeving en territoriale grensgebied bleef. Channie huiverde, toen ze terugdacht aan haar bezoek aan het sterrenstelselgebied van het kwaad, de Drie Sterrenstelsel Groep. De radar aan boord gaf ook de contouren van zonnen, planeten en manen weer. In dit soort vaartuigen vond men in de manoeuvreerruimte ook altijd een kubus. Deze kubus kon variëren in grote van een halve bij een halve meter tot twee bij twee meter, afhankelijk waar men hem voor gebruikte. De doorschijnende kubus gaf een grotere doorsnede van het universum te zien, dan alleen de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig.
De kubus die in dit vaartuig stond, was ongeveer anderhalve bij anderhalve meter. De gegevens die de kubus liet zien, waren voor Channie moeilijk te ontcijferen. Ze kon er geen touw aan vastknopen, misschien ook wel daar ze nog niet zo thuis was in hoe het universum in elkaar stak. De kubus werd gebruikt bij hoge snelheden en bij reizen in Witte Tijd, daar ze dan onstoffelijk waren. Maar ook buiten Witte Tijd werd er wel met extreem hoge snelheid gevlogen. Soms werd men gedwongen door de materie te gaan, daar de snelheid het soms onmogelijk maakte snel uit te wijken. Channie vond het maar moeilijk om grip te krijgen op dematerialisatie en door de materie gaan. Hoe kon dat mogelijk zijn? Ze durfde niet eens te beginnen met hierover na te denken. Ze wist dat dit met verschillende ‘micro-effecten’ en ‘dubbelkerende effecten’ van doen had en natuurlijk met andere krachtige energieën. Het had te maken met het opheffen van de ‘levenslijm’ en daardoor het opbreken van de atoomstructuren en zo verder, maar al deze begrippen kon ze nog niet vatten. Misschien speelde ook nog wel iets anders in dit alles een grote rol. Dingen waarvan ze het bestaan niet wist of waarin ze niet was ingewijd. Ze was tevreden met dat wat ze nu wel wist.
De hoofdcomputer van het vaartuig communiceerde met andere computers van zijn ‘soort’ en tegelijkertijd met alle computers aan boord van vaartuigen die deel uitmaakten van de Alliantie. Hij verzamelde voortdurend nieuwe feiten. De computer dacht als een soort individu, een intelligentie zonder biologische vorm, maar met een ziel. Hij kon zelf de uitgestippelde koers wijzigen om zo uit te wijken en een botsing voorkomen of iets dergelijks. Dat deed hij als een ander, uit koers geraakt vaartuig hen naderde of met hen dreigde te botsen. Als dat nodig was kon de computer het vaartuig ook snel dematerialiseren, bijvoorbeeld als ze iets in het gescande gebied zouden kunnen raken, dat het vaartuig zou kunnen beschadigen. Botsingen kwamen nooit voor, daar het vaartuig als een zelfdenkend individu ‘zijn eigen hachje’ probeerde te redden. Channie had tot dusverre nog nooit over ongelukken met vaartuigen gehoord. De piloten en het andere personeel moesten bovendien een enorm lange en zware opleiding volgen.
Do Jortann gaf haar vriendschappelijk een arm. Hij vond blijkbaar dat ze te lang aarzelde met de manoeuvreerruimte te verlaten. De twee maakten aanstalten de ruimte te verlaten. Ze kwamen eerst voorbij een van de doorschijnende borden, die dienst deden als een soort ‘kaartscherm’. Een aantal van deze borden stond hier en daar op de vloer in de ruimte. Zoals gewoonlijk trokken de kaartschermen de aandacht van Channie. Ze treuzelde wat. Deze kaarten lieten alle vliegroutes zien, duidelijk gemarkeerd met verschillende kleuren. Buitenaards geschreven codes en nummers toonden de verschillende vliegroutes. Alles werd duidelijk aangegeven met aantekeningen aan de rand van het bord en ook wel naast de eigenlijke reisroute. De verschillende kleuren op de lijn gaven deels de moeilijkheid van de reisroute aan, maar ook het soort route. In de ruimte waren er diverse soorten routes. Zo kon men reizen via de flexibele Witte Tijd tunnels, alsook via het flexibele systeem van spiralen in de ruimte, evenals via de vaste ‘gewone’ populaire routes. Dat alles had Channie van Yexes geleerd. De reisroute kon bijvoorbeeld in bruin worden aangegeven, dat een gewone route aangaf tussen twee bewoonde planeten verenigd in de Alliantie. Deze wegen waren er in de eerste plaats voor bedoeld om de veiligheid van de kleinere vaartuigen te waarborgen. Deze wegen, of trajecten zoals ze werden genoemd, werden voortdurend gereinigd van rommel. De kaartschermen toonden een groot gebied rondom het vaartuig en volgden automatisch de uitgezette koers.
De kaartschermen konden ook informatie geven over alternatieve routes, in overeenstemming met degene die jezelf of de hoofdcomputer had ingegeven. Het eigen vaartuig werd aangegeven met een wit knipperend puntje op de, op dat moment gevolgde oplichtende reisroute. In dit geval werd de route aangegeven met een smalle, groene lijn. Wat verderop sloot de lijn aan op een brede gouden lijn. Op dit soort schermen kon men geen andere voertuigen zien, het werd uitsluitend als kaart gebruikt. Deze kaartschermen werden echter zelden gebruikt. De meeste piloten kenden hun omgeving en de te volgen reisroutes heel goed. Voor beginnende piloten konden ze echter heel handig zijn. Voor alle anderen waren de schermen welkome kleurvlakken in de verder kleurloze manoeuvreerruimte. Ja, wat kleuren betreft waren de meeste manoeuvreerruimtes saai en vrijwel kleurloos. Waarom dat zo was, wist Channie ook niet.
In deze ruimte was de zachte vloerbedekking grafietgrijs. De muren die tussen de bedieningspanelen zichtbaar waren, hadden een zilverwitte kleur. De bedieningspanelen zelf hadden een wat donkerdere zilverkleur. Ze wist niet van welk metaal ze waren gemaakt. De hele ruimte werd vanaf het plafond, waaraan lichtpanelen hingen, zacht verlicht. Deze lichtpanelen waren in een cirkel, die vanuit het midden van de ruimte begon, op het plafond aangebracht. Het geheel had wel wat weg van de onderkant van een plaatjeszwam. De steel van de ‘paddenstoel’ bevatte delen van de krachtbron. Channie was altijd zeer geïnteresseerd en kon maar geen genoeg krijgen van alle techniek rondom haar, ook al had ze zelf niet bepaald een technische achtergrond. Nu Do Jortann weer zachtjes aan haar arm trok, besefte ze dat ze nu toch echt met hem mee moest gaan. Gehoorzaam en met een diepe zucht ging ze met hem mee. Ze liepen naar de lift, die hen snel naar de bovenverdieping bracht. Ze kwamen in een soort woonkamer. In stilte stelde ze vast dat hierboven de saaie, gedempte kleuren, zoals ze die in de manoeuvreerruimte beneden had gezien, volledig ontbraken. De saaie kleuren kwamen in het hele vaartuig verder niet voor. Daar voerden vrolijke en sprankelende kleuren de boventoon. Dit soort vrolijk gekleurde inrichting was waarschijnlijk uniek voor buitenaardse wezens. Maar weinig mensen op Aarde zouden op het idee komen om hun kamers zo kleurrijk in te richten.
Ze waren slechts één verdieping omhoog gegaan en daarmee tegelijkertijd op de bovenverdieping aangekomen. Dit vaartuig was in vergelijking met andere modellen, niet zo hoog. De kamer die ze binnengingen lag zowel direct onder het dak als direct boven de manoeuvreerruimte. Deze ruimte werd bij voorkeur gebruikt als gewone woonkamer of recreatieruimte. Hier kwam men bij elkaar om thee te drinken, met elkaar te praten of om alleen maar een tijdje te rusten. De kamer was achthoekig van vorm en ongeveer honderd meter in het kwadraat. De hoeken gaven toegang tot zeven kleine slaapkamers. Die hadden elk twee slaapplaatsen. Elk van de kleine slaapkamers was ingericht naar de smaak en de wens van de gebruiker. De kleuren en het interieur varieerden erg in de verschillende kamers. Je kon aan de hand van de gebruikte kleuren bijna aangeven waarvandaan de bewoner kwam. De achtste ruimte werd gebruikt als keuken en eetkamer. Aan de grote keukentafel was plaats voor veertien personen. Het was duidelijk dat er gewoonlijk niet meer personen aan boord waren of ze bleven in elk geval niet overnachten. Het was waarschijnlijk wel mogelijk om extra slaap- en zitplaatsen te creëren in de woonkamer, maar op dit moment zag het er niet naar uit dat Channie of een van de anderen hier zou blijven slapen. Iedereen zou zijn doel kunnen bereiken, zonder te overnachten. Ze vlogen zo snel dat iedereen zijn bestemming in een heel kort tijdsbestek zou bereiken. Het gebeurde overigens maar zelden, dat men in een vaartuig moest overnachten. Dit kwam alleen voor als de reis ontzettend lang duurde of het meest waarschijnlijke, dat men er gewoonweg wilde slapen of om dat men een ‘zondagsuitstapje’ maakte.
In de keuken stond een jonge vrouw, van wie Channie wist dat ze Anja heette. Anja was kleiner dan Channie, ongeveer een meter vijftig lang. Ze had een slank figuur, blond krullend haar en groene ogen. Ze had uitgesproken menselijke gelaatstrekken. Ze had zo van de Aarde kunnen komen. Naast Anja stond een man. Hij was langer, had een donkere huidskleur en in laagjes geknipt zwart haar. Zijn houding en uiterlijk leken Indisch. Channie had zijn ogen in de manoeuvreerruimte heel voorzichtig bekeken, daar ze er heel speciaal uitzagen. De iris was helderblauw, maar met bruine strepen. Zijn ouders waren waarschijnlijk van verschillend ras. Hij legde geroosterde ‘haverkoekjes’ op een bord. Deze koekjes bevatten natuurlijk geen haver en ook nauwelijks suiker, maar ze smaakten ongeveer hetzelfde, vond Channie. Anja, die net de theeblaadjes in een kan had gedaan, begon een grote hoeveelheid kirebessen in een schaal te leggen. Channie was dol op kirebessen. Deze heerlijke bessen waren rozerood, of misschien liever gezegd scharlakenrood. Ze zagen eruit als twee harten, die aan elkaar zaten en die van bovenaf gezien op een kruis leken. De rondingen van de hartvorm vormden de bovenkant, waaraan het steeltje zat. De bessen groeiden aan planten die op aardbeiplanten leken of ook wel aan kleine struikjes. Er bestond ook een soort kirebessen die de vorm had van drie harten. Deze groeiden altijd aan struiken en werden ook een beetje groter. Kirebessen werden gewoonlijk tussen de twee en vier centimeter groot en het waren deze bessen die nu in de schaal werden gelegd. Channie likte met de punt van haar tong langs haar lippen. Kirebessen waren ongelooflijk lekker en heel zoet, net als bosaardbeien. In het midden van de vrucht zat een donkerbruine, eetbare kern ter grote van een geroosterde koffieboon. De smaak van de kern leek op die van chocolade.
Anja kwam de grote ruimte binnen met een groot dienblad met thee, koekjes en bessen. De anderen waren al gaan zitten en zaten of lagen half in de zachte banken, die verspreid over de ruimte stonden. De verlichting was gedimd en Do Jortann had op waxinelichtjes lijkende lichtjes aangestoken. Deze verspreidden nu overal hun licht en geur. Iemand had ook muziek opgezet, die uit verborgen luidsprekerboxen klonk. Het waren tere klanken die zich zacht door de ruimte verspreidden en iedereen tot rust liet komen. Buitenaardse wezens zijn dol op muziek, dacht Channie. De keus aan muziek was enorm groot in de ‘platenbak’ van het oneindige universum. Zelfs aardse muziek kon buitenaardse wezens soms bekoren, maar ze hielden niet van jazz en rock.
Channie keek naar het gesloten plafond. Helaas waren de dakschermen gesloten, daar er met deze snelheid in Witte Tijd niets te zien viel. Anders was het een fantastische ervaring om op de rug liggend op een zachte bank, met een kop warme thee in de hand, de ruimte in te kijken en de bekende en onbekende sterren, planeten en manen te bestuderen, die men voorbij vloog. Ieder voor zich even stil en prachtig gleden ze majestueus voorbij. Dat was een ervaring die je nooit vergat en een uitzicht dat nooit verveelde. Channie vermaakte zich nu door naar alles in de kamer te kijken. Hierboven baadde de ruimte in kleuren, die nu diffuus verlicht werd door het schijnsel van de lichtjes. In de grote, zachte banken lagen veel veelkleurige kussens. Helder eigeel, rood, bruin en paarsgekleurde kussens domineerden echter. Het waren typische kleuren voor het volk van Oktra. Een grote hoeveelheid planten met grote bladeren slingerden zich langs een raamwerk van latten langs de muur omhoog. Deze kwamen echter niet van Oktra. De planten waren groenblauw van kleur en deden het aan boord gewoon heel goed. Men had zeker aan hen gevraagd of ze hier wilden groeien.
Na anderhalf uur, aardse tijd, was het klaarblijkelijk voor een deel van hen weer tijd om terug te gaan naar de manoeuvreerruimte. Channie had ondertussen met drie personen goed kennis kunnen maken. Ze kwamen alle drie van de planeet Oktra en waren erg aardig en lief. Ze leken ook heel veel op elkaar, met bijna identieke kleding en haardracht. Hun haar was donker bruingrijs en ze droegen een rechte pony. Allen hadden dezelfde kleur ogen. De iris was grijs en glinsterde helder. Het ging om een vrouw en twee mannen. Een van de mannen was ouder en droeg een baard. Twee van hen, de vrouw en de jongere man, hadden Channie al eens eerder begroet. Dat hadden ze gedaan toen ze in het middengedeelte van het schip waren gaan zitten. De vrouw heette Jansa, de jongere man Skahdorr en de oudere man Johfa. Ze hadden gewild dat Channie hen over de Aarde vertelde, maar plotseling hadden ze haar een vreemde vraag gesteld.
“Hoelang ben je daar geweest?”
Channie nam aan dat ze met die vraag haar leeftijd bedoelden. Dus antwoordde ze:
“Ik ben zestien jaar.”
Allen hadden ze hun wenkbrauwen vragend opgetrokken. Ze stonden op het punt haar nog een vraag te stellen, toen Do Jortann naar hen toekwam. Hij zei telepathisch iets tegen hen. Dat kon Channie zien aan zijn ogen en op de manier hoe hij naar hen keek. Wat hij zei, kon ze echter met geen mogelijkheid verstaan, daar ze nog niet alles over telepathie geleerd had en hij bovendien een voor haar gesloten ‘kanaal’ gebruikte. Na deze stille conversatie tussen hen, hervatten ze hun gesprek met Channie, maar nu spraken ze met haar over andere dingen. Do Jortann ging weer en Channie keek hem na. Uit haar gezichtsuitdrukking sprak een lichte irritatie, maar ze zei niets.
Tot nu toe hadden haar nieuwe vrienden met haar zitten praten. Nu moesten de drie echter weer naar beneden. Channie bleef achter, daar Do Jortann nog steeds in de kamer was. Ze dacht aan haar drie nieuwe vrienden. Ze hadden samen gelachen en plezier gemaakt. Ze kreeg het gebeuren met de vreemde vraag en Do Jortann’s reactie echter niet uit haar hoofd. Soms gebeurde het wel dat ze heel vreemde en aparte vragen kreeg. Dat gebeurde vaak als ze nieuwe wezens ontmoette, die ze niet eerder had gezien of wezens die ze niet zo goed kende. Het gebeurde ook nogal eens wanneer ze zelf nieuwe vrienden en bekenden maakte. Dat was trouwens vaak gebeurd, wanneer haar leraar haar zo te zeggen zijn rug had toegekeerd. Natuurlijk was het veel leuker om je eigen vrienden te kiezen. Nu hadden dus deze nieuwe vrienden haar rare vragen gesteld. De reactie op deze vragen was altijd dezelfde. Iemand kwam op haar afgestormd, meestal Yexes, en er werd iets telepathisch tegen de vragenstellers gezegd, iets wat zij natuurlijk niet kon verstaan. Het vragen stellen hield altijd onmiddellijk op. Wat verborg men voor haar? Wat was het dat ze niet mocht weten? Deze vragen en vele anderen, speelden vaak door Channie’s hoofd. Ze had er een keer naar gevraagd toen ze had willen weten wat deze vragen nu betekenden. Haar leraar had alleen maar geantwoord, dat dit later nog wel eens ter sprake zou komen en daarmee was de kous af. Nu was Yexes weliswaar niet hier, maar ze zag dezelfde blik in het gezicht van Do Jortann. Dit was dus niet het moment of de gelegenheid om hier verder op in te gaan.
Weer stonden enkele personen in de kamer op en zetten hun lege kopjes in de keuken. Ze liepen vervolgens in de richting van de lift en de trappen. De kapitein luisterde naar de naam Jedjann. Hij had een lichte, blauwgrijze huid en donkerbruine ogen. Hij droeg een koptelefoon op zijn grijswitte haar. Hij friemelde een beetje aan de draadloze koptelefoon, waarmee hij contact hield met de hoofdcomputer aan boord. De hoofdcomputer had voortdurend contact met hem via de koptelefoon en gaf hem zo de laatste informatie over de status van het vaartuig en hield hem op de hoogte van de stand van zaken. Met behulp van ‘gedachtegolven’ kon het vaartuig zelfs via de koptelefoon bestuurd worden, wist Channie.
Nu stond ook de kapitein op om terug te gaan naar de manoeuvreerruimte. Uiteindelijk bleven alleen Channie en Do Jortann in de ruimte achter. Channie begreep dat Do Jortann haar iets wilde vertellen, misschien wel over hun reisdoel en wat ze daar gingen doen, of beter gezegd welke les zij daar deze keer te leren had.
“Waar?”
Channie stelde hem deze vraag, nog voordat hij ook maar de kans had gehad zijn mond te openen. Hij lachte om haar enthousiasme. Hij glimlachte ook over het feit, dat ook al noemde hij hun bestemming, Channie nog geen flauw idee zou hebben waar dit dan wel zou zijn. Het kwam maar zelden voor dat je met je leraar een plek tweemaal bezocht. Het was juist de bedoeling dat je de tijd benutte om zoveel mogelijk te zien en te leren over verschillende plaatsen.
“We gaan naar keerkring 19/925/88. Melkweg Delta Vega 2, de zevende zone in het zesde district. De tweede planeet van Ozam Ligo in het zonnestelsel Merbhur’emes.”
“Oh, daarheen! Dat is leuk”, antwoordde Channie een beetje giechelend.
Niets van dit alles zei haar iets. Do Jortann had vaker de neiging op deze wijze hun bestemming aan te kondigen. Heel precies, terwijl hij heel goed wist dat ze er geen snars van begreep. Hij wilde blijkbaar heel oprecht zijn over hun bestemming. Niet zoals Yexes dat gewoonlijk pleegde te doen, die over het volk dat ze zouden ontmoeten en hun cultuur en zo verder uitleg gaf. De ‘militair’ in Do Jortann liet zijn stem horen, ook deze keer weer. Nu ‘wist’ ze dus waar ze naar op weg waren.
“Ligt dat ver weg?”
“Nee, we zijn er al bijna.”
Hij keek naar de kleur die de tijd aangaf, op zijn horloge.
“Mooi zo”, zei Channie. “Blijven we hier of gaan we naar beneden?”
“We gaan naar beneden”, zei hij.
Ze liepen opnieuw naar de lift en gingen naar beneden. Hij trok haar met zich mee naar een van de rijen stoelen.
“Gaan we al landen?”, vroeg ze verwonderd en keek hem aan.
“Nee”, zei hij.
“Waarom zitten we hier dan?”
Ze keek hem nogmaals met vragende ogen aan.
“Maak je vast”, kreeg ze als antwoord.
Channie gehoorzaamde. Toen de veiligheidsriemen vast zaten, zei hij:
“Vlak voor ons bevind zich een meteorietenregen.”
“Aha!”
“Bovendien zijn we al zo vlakbij, dat we net zo goed hier kunnen blijven zitten totdat we landen.”
Ongeveer vijftien minuten later was de landing in volle gang. Hij had op een enigszins norse toon tegen haar gesproken. Ze had echter aan zijn gelaatsuitdrukking gezien dat hij, terwijl hij met haar sprak, ook een telepathische boodschap had ontvangen. Duidelijk geen positief bericht, als ze terugdacht aan zijn licht grimmige gezichtsuitdrukking. Hij zat daar voor een moment stil, met een nadenkende blik. Ze vroeg:
“Slecht nieuws van het thuisfront?”
“Nee. Om je de waarheid te zeggen, ging het over jou.”
“Over mij?”, riep Channie uit. “Wat heb ik nu weer gedaan?”
“Rustig! Je hebt helemaal niets gedaan”, zei Do Jortann nu met een zachte stem.
“Mag ik vragen waar het over ging?”, vroeg ze.
“Ze zetten teveel vaart achter dingen …”
Meer informatie kreeg ze niet, daar de anderen net de landing volbracht hadden. Ze wilden weer verder, dus stonden Channie en Do Jortann op en haastten zich naar de buitendeur. Buiten wachtte hen een fantastisch uitzicht. De landingsplek lag vlakbij of beter gezegd bijna in een stad. De hele stad schitterde alsof alles gemaakt was van glinsterend zilver. De enige andere kleur die Channie, buiten het zilver, kon onderscheiden was wit. Die kleur werd gedragen door de inwoners, die allen een wijd, wit gewaad droegen. Toen Channie en Do Jortann de metalen trap afliepen, werden ze halverwege al begroet door een vrolijk kletsend wezen. Dit wezen trok hen met zich mee naar een gebouw. Het wezen kletste onafgebroken en Channie gluurde naar Do Jortann. Hij glimlachte, maar onderbrak het wezen niet. Plotseling legde het wezen zijn warme arm om haar schouders. De andere arm rustte amicaal rond de schouders van Do Jortann. Het wijde gangbare gewaad dat het wezen droeg, was iets opengevallen. De armen waren nu bijna helemaal bloot. Ze hadden een diepdonkere paarse kleur. Channie vond de kleur mooi en origineel. De gelaatstrekken van het wezen waren zodanig dat de pezen onder de huid duidelijk zichtbaar waren. Het haar was krijtwit, dun en in laagjes geknipt op een wijze dat het leek of het in niets overging. Dat wat haar echter het meest verbaasde, waren toch de ogen. Die waren hardgroen en nooit eerder had ze een dergelijke groene kleur gezien. Niet eens op een object of op stof.
Ze waren het gebouw binnengegaan. Nog steeds was het wezen niet opgehouden met kletsen. Het leek er op dat het zelfs niet aan ademen toekwam. Channie vroeg zich af, wat het allemaal zei. Plotseling, zo plotseling dat ze schrok, viel de woordenstroom abrupt stil. Of je een geluidsband uitzette of dat er iets in het wezen zelf gebroken was. Tot haar stomme verbazing begon Do Jortann nu op exact dezelfde wijze te praten. Een stroom van buitenaardse woorden, zo snel en vlug, dat het onmogelijk was de afzonderlijke woorden te onderscheiden. Alles werd een lange woordenreeks. Ook hij brak zijn woordenstroom abrupt af. Channie kwam weer tot zichzelf en stond daar met haar mond wijd open. Het wezen richtte zich deze keer tot haar en zei in perfect Zweeds:
“Hallo!”
Het brak zijn woorden net zo abrupt af als eerder, maar het klonk op geen enkele manier onvriendelijk. Wederom sloot Channie haar openstaande mond. Ze moest zich vermannen. Ze bevochtigde haar lippen met het puntje van haar tong en zei:
“Hallo, leuk je te zien.”
Oh, wat een buitengewoon belachelijke begroeting, dacht ze bij zichzelf. Maar het wezen leek het niet te merken en begon nu in het Zweeds te kwebbelen. Zelfs in haar eigen taal klonk het geheel bijna cryptisch. Ze glimlachte in zichzelf en ging in gedachten terug naar de Aarde en naar haar mamma die haar vroeg: “Waar ben jij het weekend geweest?” en waarop ze dan zou antwoorden in een eindeloos lijkende woordenstroom. Het was belangrijk niet alles en iedereen te imiteren met wie je in aanraking kwam, dacht ze glimlachend. Het wezen stopte weer abrupt, zonder dat ze geluisterd had of in dit geval, veel had verstaan van wat het gezegd had. Channie dacht wanhopig na of dat laatste mogelijk een vraag aan haar was geweest. Ze glimlachte en knikte meer voor zichzelf dan naar het wezen.
Het wezen begreep haar duidelijk niet of wellicht had ze de plank totaal misgeslagen, daar het haar erg verbaasd aankeek. Even later realiseerde ze zich dat het wezen zelf geen lichaamstaal gebruikte en dat het haar knikkende antwoord zo nu en dan niet begrepen had. Ze keek weer naar het wezen en vond het maar moeilijk, zo niet onmogelijk te zeggen of het nu om een vrouwelijk of een mannelijk wezen ging. De naam van het wezen was in elk geval ‘Ohm’.
Ohm liet hen een massa helder groenblauwe planten zien en kristallen, die een bijna identieke kleur hadden. Het was duidelijk dat het een met het andere te maken had. Ondanks dat het betoog nu geheel in de Zweedse taal plaatsvond, begreep ze maar een deel van de woordenstroom. Het ging duidelijk over een of ander experiment. Als Do Jortann er maar een speld tussen had kunnen krijgen, dan had ze misschien meer begrepen. De uiterst aardige gids stopte de woordenstroom even abrupt als altijd. Channie maakte van de gelegenheid gebruik hem een vraag te stellen.
“Waar heb je zo goed Zweeds geleerd?”
“InZwedennatuurlijk!”
Dat was het antwoord van Ohm.
“Oh, u bent dus in Zweden geweest?”
Channie keek het paarse wezen lichtelijk verbaasd aan en dacht: ja, ja, zelfs in Zweden hebben we donkere nachten, die het meeste wel kunnen verbergen.
“Zekerwetendatikdaarhebgewoondlieveling!”, bracht het wezen hortend en stotend uit.
Nou ja, dacht Channie, dat klinkt niet echt geloofwaardig. Met dat uiterlijk, is dat nagenoeg onmogelijk. Misschien bedoelde hij in een vorig leven, tijdens een reïncarnatie. In plaats van verder te vragen, glimlachte ze en liet het knikken deze keer achterwege. Ohm wendde zich vervolgens tot Do Jortann en een nieuwe woordenstroom van buitenaardse woorden brak los. Vervolgens stilte, waarna het antwoord van Do Jortann kwam.
Hun gids nam hen weer mee de straat op. Ze liepen de prachtig in zilver schitterende stad in. De hemel boven hun hoofd was goudgeel en twee nabijgelegen rode manen domineerden het panorama. Ohm nam afscheid van hen en ze bleven alleen achter. Op hun gemak slenterden ze door de stad. Zo nu en dan groette Do Jortann iemand die hij kende. Verder liepen ze in stilte door de oogstrelend mooie stad. Misschien hadden ze beide wel wat pijn in hun oren door het geratel van Ohm. Alle inwoners leken als twee druppels water op elkaar en ze vroeg zich af hoe ze wijs konden worden uit elkaar. In niets onderscheidde het ene wezen zich van het andere: niet qua gezicht, niet qua haren of kleding, werkelijk in niets. Als Do Jortann haar een handje had geholpen, dan had ze geweten dat ze heel gemakkelijk van elkaar te onderscheiden waren. Dat gebeurde namelijk via het kijken naar hun aura. Als je op die wijze naar elkaar keek, dan leek niemand op elkaar. Voor Channie echter, die haar vaardigheid aura’s te lezen nu niet gebruikte, zag iedereen er eender uit.
Ze waren de stad uitgelopen door iets dat op een stadspoort leek en belandden direct midden in de schitterende natuur die de stad omringde. Alles was hier even mooi. Channie droogde een traan van geluk in haar ooghoek. Ze slenterden verder en kwamen uit bij een smal pad. Ze volgden het en lieten de stad nog verder achter zich.
“Wat een geluk dat we hier nu mogen zijn …”, zei Do Jortann. “Maar misschien was dit wel vanaf het begin zo gepland …”, ging hij verder.
Hij sprak in zichzelf en verwachtte geen antwoord van Channie. Af en toe stopten ze even om naar iets interessants te kijken of het natuurschoon te bewonderen. Plotseling, daar midden in het bloeiende landschap, kwamen ze bij een hoog gouden hek. Een omheining was er niet, maar heggen vormden een ondoordringbare muur aan beide zijden van het hek.
“Mogen we daar door gaan?”
Nieuwsgierig vroeg Channie zich af of dat wel zou mogen.
“Maar natuurlijk mogen we dat!”
Hij lachte en opende het grote hek. Zodra ze er doorheen liepen, zoemden kleine elfjes rondom hen. Ze wilden blijkbaar zien wie daar was en hen verwelkomen in hun tuin. Ja, het was een tuin en nog een mooie om te zien ook, dacht Channie. Alles zag er keurig geordend en verzorgd uit, tot in het kleinste detail. Elk groenblauw grassprietje was met de grootste precisie geplant. Elk sprietje was exact even lang als alle andere grassprietjes. Het leek wel of ze gekamd waren, zoals ze daar rechtop en keurig bij elkaar stonden. Alles zag er wonderschoon uit en liet haar gemoed tot rust komen. Channie en Do Jortann volgden het slingerende en goedverzorgde pad, terwijl de elfjes boven hun hoofden zongen.
Iets verderop zag Channie een bron langs het pad. Ze rende speels en blij erheen. Do Jortann kwam lachend en springend achter haar aan. Hij had wel iets weg van een kalf in een voorjaarsweide, dat speels rondsprong rondom haar en de bron. De verantwoordelijke, enigszins stijve militair was compleet verdwenen. Ze keek in de bron. Daar diep beneden glinsterde het koude water, helder en aanlokkelijk. Ze nam de emmer, die op de rand van de bron stond. Ze liet de emmer langzaam zakken met het vastzittende, lange, getwijnde touw. Daar beneden viel hij in het water. De emmer vulde zich en ze hees hem weer omhoog. IJskoud, helder en smakelijk water leste haar dorst. Do Jortann kwam naar voren en leste eveneens zijn dorst. Dat wat in de emmer achterbleef, lieten ze voor de zoemende elfjes achter die er blij van dronken.
Ze vervolgden hun wandeling door het grote park. Overal werden ze gevolgd door opgewekte, spelende en neuriënde elfjes. De natuur speelde voor hen een symfonie van kleuren en de elfjes zongen erbij. Na door een weelderig bos met sterk geurende en bloeiende bomen gelopen te zijn, kwamen ze opnieuw in een tuinlandschap. Enorm grote, groenblauwe grasvlakten strekten zich voor hen uit tot aan een meer. In het midden van het meer lag een weelderig eiland. Tussen de grote bomen en andere begroeiing op het eiland was een kleine, witte tempel zichtbaar. Een groot deel van het eiland leek uit witte kliffen te bestaan. De kliffen waren bijna helemaal begroeid met planten die neerhingen tot aan het wateroppervlak. Het eiland leek bedekt met dichte vegetatie.
Channie en Do Jortann wandelden verder rondom het meer. Aan de andere kant van het meer zagen ze een wit strand. Hier stopte Do Jortann. Even stonden ze daar zo en genoten van het uitzicht. Ze wendde zich tot hem en wou net iets tegen hem zeggen, toen hij haar wenkte stil te zijn, nog voordat de woorden zich op haar lippen hadden kunnen vormen. Het gezicht van Do Jortann vertoonde een eigenaardige expressie. Hij keek haar zo lange tijd aan, bijna een beetje verdrietig. Toen zei hij:
“Je bent hard gegroeid, bijna volwassen nu en het is tijd. Men heeft mij aangewezen om jou te helpen”, ging hij verder. “Vandaag, hier en nu.”
Hij zag er opeens licht vermoeid uit, toen hij dit gezegd had. Channie begreep er niets van. Ze vermoedde echter dat het belangrijk was, maar wat?
“Ik hoop alleen maar dat het me lukt …”, mompelde hij.
Het waren woorden die Channie nooit verwacht had, van hem te horen. Hij stond daar maar en onderschatte zichzelf! Ze kon het niet langer aanzien, zoals hij daar stond, draaide zich om en keek naar iets anders. Heel ernstig zei Do Jortann:
“Channie Centara.”
Ik draaide me om, met een vreemd gevoel in mijn maag.
“Channie Centara”, zei ik en proefde de naam.
De smaak in mijn mond beviel me wel, maar ergens klonk de naam me ook heel bekend in de oren. Weliswaar was mijn naam al Channie. Die naam hadden mijn buitenaardse vrienden me gegeven toen ik negen jaar was. Dit daar deze naam voor hen gemakkelijker uit te spreken was, dan Christina. Maar dat met Centara begreep ik niet. Waarom maakte de naam Centara zulke vreemde gevoelens in me wakker?
Channie doorzocht haar geheugen, maar kon geen verklaring vinden in haar buitenaardse woordenschat. In ieder geval kon ze er in haar kleine woordenschat geen juiste vertaling voor vinden.
“Waarom Channie Centara?”, zei ze en keek met licht gefronste wenkbrauwen naar Do Jortann.
“Gejan ascha ese (leg het me uit)”, zei ze verbaasd en enigszins verward.
Hij schonk haar een brede glimlach en zijn gouden ogen glinsterden van plezier.
“Klinkt het je niet bekend in de oren?”, vroeg hij.
“Ja, jawel, maar ik begrijp er geen biet van”, zei Channie, schudde haar hoofd en ging verder.
“Nee, ik begrijp het niet …!”
“Ja, dat begrijp ik”, zei hij. “Ik zal het je uitleggen. Om te beginnen, is dat je naam.”
“Mijn naam?”, riep Channie verwonderd uit. “Ik begrijp er niets van. Wat bedoel je met mijn naam?”
“Centara is je familienaam. Jij en je familie heet dus zo”, zei hij ernstig. “Channie is je voornaam.”
“Maar jullie hebben me toch Channie genoemd, of niet soms?”
Ze zei dat langzaam en twijfelend. Ze wilde hem niet verkeerd begrijpen. Do Jortann zei:
“Nee, al vanaf het begin heet je Channie. We hebben je die naam alleen maar teruggegeven, toen je hem van ons kreeg. We hebben uit al je namen, juist deze gekozen, om dat zijn betekenis zo goed bij je past.”
Nu hij uitgesproken was, schonk hij haar een lieve glimlach. Hij wilde haar niet bang maken.
“Dus ik h … heette a .. al Channie vanaf het begin”, stamelde ze.
En volgens hem was Centara haar familienaam. Ze knipperde met haar ogen en gedachten tolden door haar hoofd. Dat zou betekenen dat haar familienaam van buitenaardse komaf was … en zij dus ook! Deze gedachte deed haar duizelen. Daar stond ze dan in deze wonderbaarlijke wereld en ze zou er dus deel van uitmaken. Deel van deze tuin met al haar pracht. Dat was zo wonderbaarlijk en prachtig, zelfs in haar wildste fantasieën zou ze niet zoiets wonderlijks en groots hebben kunnen creëren. Zou zij in haar eenvoud deel uitmaken van dit alles en meer? Channie realiseerde zich plotseling, dat er zeker ergens ook wel heel simpele en saaie wezens zouden bestaan, die voor het oog van de buitenwereld probeerden hun stand op te houden. Maar zou zij ook maar enigszins zelfs tussen deze wezens passen? Dat was de vraag. Ze stond hier nu met een man voor zich, die haar wilde doen geloven dat ze van buitenaardse komaf was, zij als eenvoudig menselijk wezen. Kon ze werkelijk deel uitmaken van deze prachtige wereld? Ze voelde zich wat slapjes worden en zonk op haar knieën neer op de zachte grond, bijna als een eerbiedige buiging voor haar oorsprong. De elfjes gingen door met rondom haar heen te dansen en zingen. Alle kleine wezentjes van de tuin vlogen over hun hoofd tegen een achtergrond van een gouden hemel en een vuurrode maan.
Ze was dus Channie Centara en niet alleen Christina uit het kleine Zweden, maar deel van een veel groter geheel. Do Jortann ging stil naast haar zitten en sloeg zijn armen om haar heen. Hij nam haar liefdevol in zijn armen.
“Ik herinner me niets van dit vorige leven, als ik er al ooit een heb gehad”, zei ze.
Hij streelde haar over het haar en zei:
“Wees maar niet bang. Ik zal je helpen die herinneringen terug te halen. De tijd is gekomen dat je wat meer mag weten. Je bent een van ons en we kunnen niet langer op je wachten.”
“Op mij wachten? Wat bedoel je daarmee?”
Haar mompelende woorden kwamen vanuit de diepte van zijn veilige armen.
“Wij van de Alliantie hebben je hulp nodig. Er wacht werk op je.”
“Wat voor soort werk”, vroeg ze.
“Het werk dat je achterliet, toen je werd geroepen voor je huidige werk.”
Hij streelde haar nogmaals over het haar.
“Ik heb nu geen werk”, zei ze.
“Jawel, dat heb je wel! Je werk nu is, te zijn wie je op Aarde bent. Je nieuwe werk zal bijdragen aan wie je nu daar bent. Er zijn zovele dingen, waar we van hopen dat jij ons er bij wilt helpen, niet alleen op Aarde maar ook hier.”
“Maar wat kan ik dan doen? Ik ben nog zo jong”, zei Channie en keek naar haar lichaam.
“Zo jong ben je op Aarde nu ook niet meer en hier ben je zelfs ouder. Wat ik bedoel is, dat … dat daar …”, hij wees naar haar lichaam, “in feite niet je ware gedaante is. Het lichaam dat je nu bezit is niet meer dan een mengeling van het genetische erfgoed van je aardse ouders en dat waarvoor jezelf gekozen hebt. In feite heb je zelf, toen je er mee instemde om als mens op Aarde geboren te worden, voor een deel gekozen hoe je eruit wilde zien.”
Do Jortann glimlachte, toen ze spontaan antwoordde:
“Dus daarom heb ik blond haar en groene ogen! Iedereen in mijn familie heeft donker haar en een heel andere oogkleur.”
“Ja, dat klopt”, zei hij. “Nu begrijp je beter wat ik bedoel. Dit alles dat ik je nu vertel, maakt je toch niet bang?”, vroeg hij bezorgd.
“Nee, maar ik begrijp het allemaal nog niet”, zei Channie aarzelend.
“Voordat we hier vandaan gaan, zul je alles begrijpen”, zei hij.
Ze keek eens om zich heen en nam de schoonheid van de tuin in zich op. Het hielp haar, haar verwarde en ietwat onrustige ziel tot rust te laten komen. Haar hoofd, waar een veelvoud aan vragen in rondwaarde, kwam enigszins tot rust. Ze verbaasde zich opeens over zoveel dingen. Waar zou ze in hemelsnaam beginnen en wat zou ze vragen?
“Er zijn zovele vragen die ik zou willen stellen”, zei ze.
Plotseling drong het tot haar door, dat ze niet eens wist hoe ze er in werkelijkheid uitzag, in deze wereld dan. Hoe zag ze eruit? Ja, hoe zag ze er werkelijk uit? In stilte vroeg ze zich dit af. Plotseling rilde ze, ondanks de aangename warmte rondom haar. In haar hoofd vormde zich een beeld: heldere ogen, kleverige tentakels en een wrattige, koude huid. Het beeld zou zo uit een goedkope horrorfilm op Aarde geplukt kunnen zijn. Do Jortann zowel zag als hoorde haar gedachten. Hij lachte zacht, streelde haar rug en kuste haar op haar voorhoofd.
“Kijk me eens aan”, zei hij.
Channie keek in zijn goudgele ogen. In de glans van zijn ogen weerspiegelde eerst haar huidige verschijning, waarna het beeld verdween en plotseling vervangen werd door haar ware ik. Channie hapte naar adem, maar deze keer niet van angst. Wat ze nu zag, was niets om bang voor te zijn. Het was zelfs geen vreemd gezicht voor haar. Ze zag lang, blond krullend haar en een klein, mooi gezicht met een kleine, rechte neus, met daaronder een zachtroze mond. Om de lippen speelde een raadselachtige glimlach, die Channie nog niet goed kon plaatsen. De ogen domineerden het gezicht en waren net zo diep goudgeel dan die van Do Jortann. Channie snakte naar adem en rukte zich los van het beeld in zijn ogen. Het beeld had haar bijna gehypnotiseerd.
Ze had dit gezicht vele malen eerder gezien. Ze herinnerde zich de eerste keer dat ze dit beeld had gezien. Dat was tijdens haar eerste reis met een ruimteschip geweest. Ze was destijds nog maar een kind en ze hadden haar meegenomen de ruimte in om haar deze te laten zien. Terwijl zij aan het werk waren geweest, had ze in een haar eentje bij een raam gestaan. Exact ditzelfde beeld had zich voor haar ogen weerspiegeld in de spiegelgladde ruiten van het vaartuig: een raadselachtig lachende vrouw. Ze herinnerde zich dat ze zich spontaan en blij had omgedraaid om de prachtige verschijning te begroeten, om vervolgens te ontdekken dat de vloer achter haar leeg was. Er had niemand gestaan. De eigenaresse van het spiegelbeeld was en bleef weg. Daarna was het beeld van de vrouw opgedoken in glanzende en glimmende objecten: een glimp in een raam, in spiegels of op het wateroppervlak. Telkens was het beeld een milliseconde zichtbaar geweest om vervolgens weer te verdwijnen. Ja, ze had terwijl ze opgroeide, dit beeld of visioen vele malen gezien en had gedacht dat de vrouw haar beschermengel was. Nadat ze haar beeltenis had gezien, was ze altijd nog lang blij en gelukkig geweest.
Dus deze vrouw, wiens beeld ze had gezien, was niemand anders dan zijzelf! Zo zag ze er dus uit!
“Maar hoe krijg ik dat uiterlijk en lichaam weer terug?”, vroeg ze hem enthousiast en nieuwsgierig.
“Je ware zelf rust diep van binnen in je. Alleen jij met je wilskracht kan haar weer volledig terugbrengen”, zei hij.
Hij trok haar voorzichtig naar achteren, zodat ze met haar rug op het zachte, blauwgroene gras kwam te liggen. Ze inhaleerde diep de frisse bloemengeuren, die de warme lucht vulden. De elfjes zongen en de maan doorliep zijn baan door het gouden hemelgewelf.
“Ontspan nu maar lekker”, zei hij.
Ze giechelde en zei:
“Hoe zou ik nu niet lekker ontspannen kunnen zijn? Je zou beter moeten weten, dan zoiets te zeggen, hm”, zei ze.
“Jazeker ben je ontspannen, maar niet ontspannen genoeg. Dus ontspan”, zei hij nog een keer.
Deze keer probeerde ze zich nog meer te ontspannen, meer dan dat haar hersenen eigenlijk wilden. Ze vroeg zich af wat haar nog meer te wachten stond en hoe het zou voelen om een ander lichaam te hebben dan het eigen aardse lichaam dat ze had. Mijn werkelijke lichaam, dacht ze. Wat een vreemde gedachte, als je bedacht dat ze al een lichaam had. Ze sloot haar ogen en luisterde naar de woorden van Do Jortann.
“Doe dat wat je altijd doet voordat je, je lichaam verlaat. Ik weet dat je hebt geleerd, hoe dat te doen, maar ga deze keer dieper. Stem je op de normale frequentie af. Ga dan achteruit, in de richting van het licht totdat je erbij bent en voel de intensiteit van het licht. Draai je nu om en kom weer naar mij terug, zodat je mijn stem weer helder kunt horen.”
Ze trok de stoute schoenen aan en volgde zijn instructies. Ze wiebelde een beetje met haar astrale lichaam. Je lichaam verlaten voelde altijd als een kleine worsteling, net als kauwgum. Ze kon geen grote veranderingen ervaren, niet voordat ze haar lichaam helemaal had verlaten. Opeens voelde ze dat het allemaal anders en lichter voelde, dan gewoonlijk. Ze werd helemaal in beslag genomen met het proberen zo dicht als mogelijk bij de grond te blijven. Dit om te voorkomen dat de kleine bries, die vanaf het ernaast liggende meer het land opkwam, haar mee de lucht innam. Zoals altijd voelde ze zich kwetsbaar en onbeschermd als ze haar fysieke lichaam had verlaten. Ze zag haar aardse lichaam, ietsje onder zich, zwaar op de grond liggen.
Do Jortann ging staan. Hij liep een paar passen het pad op, waarvandaan ze zojuist gekomen waren. Daar op het pad, stond hij weer stil. Hij wendde zich naar haar en ving haar blik. Ze zweefde daar een stukje boven hem, tussen de elfjes die nog steeds zacht zongen. Het leek wel dat ze niet hadden gemerkt, wat er zojuist was gebeurd en ze er ook geen last van hadden, dat zij daar nu te midden van hen vloog. Do Jortann zei met gemaakte strengheid tegen haar:
“Prima, blijf daar maar. Probeer niet teveel op en neer te wippen. En jij daar, laat je niet door de wind meenemen.”
Met een zure glimlach keek hij haar aan. Daarna stak hij zijn hand in de zak van zijn lichte overall en haalde er iets uit. Het was een bruin zakje. Toen hij het openmaakte, glinsterde er daarbinnen iets in de opening. Ze dacht dat het zakje was gevuld met de kleuren van de regenboog en nog enkele kleuren meer. Vervolgens stak hij zijn andere hand in zijn zak. Deze keer haalde hij er iets uit dat op een gelobd blad leek. Wat dit blad van andere bladeren onderscheidde, was misschien toch wel de vreemde, heldere, gouden kleur. Het blad sprankelde en fonkelde, toen hij het in zijn hand nam. Het leek hem wel te verblinden, daar hij licht met zijn gele ogen knipperde. Hij nam het blad in zijn rechterhand en doopte het in het zakje, dat hij in zijn linkerhand vast hield. Terwijl hij dat deed, wervelde de inhoud van het zakje licht naar buiten. Dit veroorzaakte grote hilariteit en tevredenheid bij de elfjes, die zich in zijn nabijheid bevonden. Ze vingen de veelkleurige vlokken in de lucht, nog voordat ze ook maar halverwege omlaag waren gevallen en vlogen met de vlokken weg. Channie keek vol verwondering naar dit alles en vroeg zich af wat er nu zou gebeuren en waar dit alles toe zou leiden.
“Kom eens naar beneden!”, zei hij weer met zijn gespeelde strenge stem en zijn grote glimlach.
Toen ze afdaalde naar de grond, reikte hij haar het blad aan.
“Eet dit nu”, zei hij.
Ze had haar protest al klaar. Hoezo eten? Buiten het lichaam ging dat toch niet … of wel soms?
“Maar dat kan toch niet …”, begon ze.
“Oh jawel! Proef het maar eens”, spoorde hij haar aan.
Ze bepaalde haar positie en nam ter hoogte van het blad, een hap in de lucht. Ze giechelde en wilde net pittig commentaar geven, toen ze tot haar grote verwondering een zachte smaak van iets zoets, verrukkelijks en hemels voelde of beter gezegd waarnam.
“Proef nog eens”, spoorde hij haar weer aan.
Deze keer nam haar mond een vastere vorm aan en ze kon meer proeven van dat wat haar aangeboden werd. Bij de volgende hap, leek het of haar innerlijk explodeerde. Een enorm scherp en verblindend schijnsel steeg vanuit haar binnenste op en deed haar gloeien. Miljoenen gekleurde bolletjes dansten in haar innerlijk en creëerden met zijn allen haar lichaam, van haar buitenste huidlaag tot haar innerlijke organen. Toen ze het laatste hapje van het blad nam, begon haar aura te vibreren en te pulseren. Haar hele wezen prikkelde, terwijl ze haar ware vorm aannam. Een beetje verhit, maar intens gelukkig keek ze omhoog in de gele ogen van Do Jortann. Voor een moment ontmoetten gele ogen, gele ogen, waarna hij haar in zijn armen sloot. Ze was nu plotseling Channie Centara en gelukkiger dan dat ze ooit was geweest.
Ze keek naar de plek waar haar aardse lichaam lag. Ze glimlachte toen ze het daar in het gras, klaarblijkelijk vredig in slaap, zag liggen. Hij liet haar even begaan en begon richting het lokkende, koude water van het meer te lopen. Hij begreep, dat ze even wat tijd voor zichzelf nodig had. Ze had tijd nodig om haar ‘nieuwe’ lichaam te leren kennen en begrijpen. Haar nieuwe lichaam was qua omvang volledig ontwikkeld, in tegenstelling tot het lichaam dat ze net verlaten had. Ze had nu een meer volwassen lichaam. Ze miste echter nog haar herinneringen, haar volledige geheugen dat haar verwantschap onthulde en haar, haar achtergrond van haar vorige leven en een fundament voor haar huidige leven zou geven. Van binnen was ze verscheurd, ondanks dat ze nu haar ware lichaam had.
Ze keek naar haar lichaam en zag dat ze groter was, dan dat ze eerst dacht. Ze was heel slank en haar lichaam zag er aantrekkelijk en soepel uit. Op de een of andere manier voelde haar lichaam heel vertrouwd en helemaal niet vreemd, ondanks dat dit het lichaam van een vrouw was. Haar lichaam was goed ontwikkeld met ronde borsten en rondingen. Ze was niet naakt, zoals ze eerst had gedacht, maar droeg een soort overall. De stof van de overall was erg dun, bijna helemaal doorschijnend en naar aardse maatstaven bijna op het onfatsoenlijke af. De overall had zeer wijde, gepofte mouwen en pijpen. Ze was zich niet helemaal zeker. Ze had dat onbestemde gevoel dat de overall niet helemaal van stof was. Een wit lint was vernuftig onder haar borsten en rond haar middel geknoopt. Het lint wapperde, net als haar haren, lichtjes, ondanks dat er nauwelijks wind stond. Ze liep langzaam naar het spiegelgladde wateroppervlak van het meer en kwam net op tijd om Do Jortann vanaf de oever in het water te zien duiken. Hij brak met een elegante duik door het gouden wateroppervlak en verdween in de diepte.
Hij was naakt geweest en ze bloosde een beetje verlegen. Ze keek naar het nette stapeltje dat zijn kleding moest voorstellen. Ze ging ernaast zitten en keek uit over het meer. Hij dook weer op in de verte uit het rustige water in een waterval van glinsterende waterdruppels. Ze had verwacht hem dichterbij het strand te zien opduiken. Ze glimlachte geamuseerd nu hij daar zo in de verte opdook, zoveel verder weg dan dat ze eerst had gedacht. Hij lachte hard en blij daarginds in het meer. Hij spetterde en spatte en genoot van het zorgeloze leven.
“Kom er ook in”, riep hij haar.
Ze hoorde hem nauwelijks, daar iets anders haar aandacht had getrokken. Ze zat op haar knieën bij het spiegelgladde water van het meer en het was dat water dat haar aandacht trok. In de waterspiegel zag ze haar eigen beeltenis. Haar beeltenis betoverde haar en ze keek vol verwondering naar zichzelf. Ze zat muisstil daar aan de waterkant en bestudeerde haar gelaatstrekken en probeerde haar glimlach. Ze keek in de diep, goudgele ogen die zich daar spiegelden. Plotseling gebeurde er iets onverwachts. De oogkleur veranderde, werd dieper en veranderde in een glinsterende, heldergroene kleur. Ze hapte naar adem en verschrikt liet ze het spiegelende wateroppervlak voor wat het was.
“Wat gebeurt er?”, echode Do Jortann’s stem vanaf het meer.
“Dat weet ik niet …”, was het wat stille en aarzelende antwoord van haar.
“Er is duidelijk iets mis”, mompelde ze nauwelijks hoorbaar.
“Wat?”, riep hij, ondanks dat hij heel gemakkelijk haar gedachten had kunnen lezen. Maar dat deed hij duidelijk niet. In plaats daarvan dook hij opnieuw en kwam onmiddellijk weer boven, maar ditmaal vlakbij het strand, daar waar zij zat. Hij keek haar in de ogen en er verscheen een brede glimlach rond zijn mond. Zachtjes zei hij:
“Wees niet bang, dat wat daar gebeurt, is heel normaal. Bij ons ras veranderen de ogen zo nu en dan van kleur. Dat heeft enerzijds te maken met het dag- en nachtritme en anderzijds met de gevoelens die we in onszelf ervaren. Bij alle wezens weerspiegelen de gevoelens zich in de ogen, maar wij zijn bijna het enige ras waarbij ook de oogkleur zich aanpast. Dat maakt ons in vergelijking met andere rassen zo uniek. Jouw ogen vormen daarop geen uitzondering. Ze kunnen ook blauw worden”, voegde hij toe. “Dat hangt allemaal af van wat je denkt of voelt.”
“Dus wij komen van dezelfde plek?”
Haar verwondering was groot en ze speelde open kaart.
“Jazeker”, zei hij.
“Ik wil nu zwemmen”, zei ze terwijl ze opstond.
“Nou doe je kleren uit en spring erin!”
“Nee!”
“Waarom niet?”, vroeg hij verbaasd.
Ze bloosde licht en hij barstte in lachen uit, een vrolijk klinkende lach.
“Jij lacht maar”, zei ze beschuldigend en pruilde haar lippen.
“Neem me niet kwalijk! Het is nogal moeilijk je zo voor te stellen … Ik ken je zo goed met altijd wel een mening over het een of het ander. Het voelt nogal vreemd rekening te houden met je oude leven nu je, je ware lichaam draagt. Je lijkt immers nu helemaal jezelf te zijn.”
Met die laatste woorden draaide hij zich om, met de rug naar haar toe. Ze maakte het witte lint los en de overall gleed van haar af en dat zonder hem los te hoeven knopen of uit te trekken. Het overtuigde haar ervan dat de overall niet van stof was. Ze rilde van genot toen hij neerviel aan haar voeten. Toen ze daarna voorzichtig aan de zijde van Do Jortann het water in gleed, wendde hij zich weer tot haar. Hij reikte naar haar en stal een vluchtige kus van haar lippen, nog voordat ze kon protesteren. Zijn lichaam raakte dan van haar niet aan, alleen zijn zachte lippen.
Ze zwommen het meer op, spelend en spetterend. Eventjes leken het net twee spelende kinderen in een aards meer, thuis in Zweden. Haar verlegenheid verdween en toen zijn lichaam in het spel haar hier en daar raakte, waren het heel andere gevoelens die in haar wakker werden gemaakt. Ze begreep ze niet, maar ze waren er wel, sterk en eigenaardig. Ze zwommen naar het eiland, dat in het midden van het meer lag. Het eiland was hen al eerder opgevallen, vanaf de andere zijde, toen ze over het pad rond het meer hadden gelopen. Het prachtige eiland in het midden van het meer werd mooi omringd door de lichte golven. Toen ze in de tuin rondliepen en ze het eiland voor het eerst had gezien, had ze er al heen gewild. Ze was nieuwsgierig geweest naar het weelderige eiland. Een soort vegetatie die zo totaal anders was, dan de vegetatie in de tuin die hen omringde. In de tuin was alles zo enorm geordend geweest en elke boom, struik of bloem leek vooraf opgestelde regels en patronen te volgen. De vegetatie op het eiland daarentegen leek in een weelderige chaos te exploderen, zonder enige beperking of begrenzing. Het meer dat haar eiland liefdevol leek te omarmen, had het aan de ene zijde voorzien van een strand met witte stenen. Verdere stranden ontbraken op het eiland en ook rondom het meer waren geen stranden. Het grasveld van de tuin liep echter door tot aan het meer, hield daar dan plotseling op, waarna het water het in een vloeiende lijn overnam. Het water was vanaf het begin diep. Voor zich zagen ze nu het enige strand van het eiland. Voor de rest werd het eiland omgeven door witte kliffen, die stijl het water inliepen. Vanaf deze kliffen hingen weelderig groene planten naar beneden tot aan het wateroppervlak, die het onmogelijk maakten om dicht genoeg bij de kliffen te komen om er op te klimmen. Voor wie naar het eiland wilde gaan, was er dus geen ander alternatief om aan land te komen. Het witte strand was de enige mogelijkheid.
Terwijl ze op het eiland aan land waadden, zagen ze dat de stenen op het strand niet alleen wit waren. Er lagen ook kleine, goudkleurige stenen. De stenen rolden op en neer door de zachte golfslag, die op het strand sloeg. Eigenlijk was het niet juist om te zeggen dat de golven op het strand sloegen, daar ze niet eerder zulke langzaam voortrollende golven had gezien. De golven leken zich in een vreemdsoortig traag tempo voort te bewegen.
Do Jortann nam haar bij de hand, toen ze het laatste stukje naar het strand waadden. Ze liepen over de warme, ronde stenen naar de zachte vegetatie boven de kuststrook.
“Kom, dan gaan we de witte tempel bekijken!”
Ze zei dit enthousiast en trok hem met zich mee. Ze hadden die immers eerder vanaf het pad gezien. Voorzichtig baanden ze zich een weg door de dichte vegetatie. Ze letten beiden goed op niets kapot te trappen of door elkaar te halen. Ze naderden de tempel zo dicht als mogelijk, maar de vegetatie stond het hen niet toe de tempel zelf te bereiken. Ze had er op gehoopt en zich zo gewenst dat ze de tempel zelf zou kunnen zien en aanraken. Nu zag ze dat alleen de duiven hiertoe in staat waren. Deze witte vogels zag je op heel het eiland en bij de tempel. Zij waren de enigen die de tempel met al haar hoeken, kantelen en kleine torentjes zonder enige moeite met hun vleugels konden bereiken.
“Je moet een vogel zijn om daar welkom te zijn”, zei ze glimlachend.
“Nou, niet noodzakelijkerwijs een vogel.”
Dat mompelde Do Jortann zachtjes, voordat ze hun weg vervolgden. Ze liepen verder en vonden een pad, dat ze volgden. Het pad liep recht het dichte groen in. Het pad was soms zo smal, dat ze heel dicht bij elkaar moesten lopen en soms werden ze gedwongen achter elkaar te lopen. Dan liep hij voorop en zij volgde hem dicht op de hielen. Ze lieten het pad voor wat het was en baanden zichzelf een weg door het bos en soms door struikgewas. Toen ze achterom keek, zag ze dat de vegetatie zich al weer achter hen had gesloten. Het struikgewas sloot zo dicht bij elkaar aan, dat het een ondoordringbare muur vormde. Het leek of het hen er nooit meer door wilde laten of hen weer terug wilde laten gaan naar het pad. Ze werd een beetje ongerust en dacht hier nooit meer uit te komen. Misschien was het eiland wel een klein labyrint! Misschien zouden ze wel nooit meer hun weg terugvinden, zouden ze hier gevangen zitten. Voor eeuwig gevangen op dit mooie eiland!
Do Jortann voelde haar onrust. Hij stopte en draaide zich om. Hij glimlachte naar haar en heel lief zei hij:
“Ik ben er toch! Ik ken de weg.”
Hij kuste haar knappe voorhoofd, dicht bij de haarinplant. Die paar woorden van hem en die ene liefdevolle aanraking maakte, dat haar onrust nagenoeg verdween. Toen ze nog een stukje verder waren gelopen, kwamen ze plotseling bij een open ruimte. De ruimte was niet zo groot, misschien vier bij vier meter in het kwadraat of zo ongeveer. Ze stond daar maar, stil en staarde verwonderd naar de open ruimte. De vegetatie verschilde hier totaal van de rest van het eiland. De bodem stond vol met grote, witroze bloemen. Die stonden zo dicht op elkaar, dat de grond beneden hen niet meer te zien was en het ook onmogelijk was er doorheen te lopen. De bomen spreidden hun takken uit over de open ruimte, maar waagden het niet daar wortel te schieten. Het was er heel stil en de plek ademde rust en vrede uit. Op de een of andere manier had ze het gevoel dat ze daar stoorden, ondanks dat ze slechts aan de rand van de weide stonden en de open ruimte alleen maar bekeken. Zij hoorden daar niet thuis, ze drongen in iets unieks binnen en misschien ook wel iets heiligs. Ze wilde gaan en de open vlakte weer haar rust gunnen.
“Kom we gaan”, zei ze.
Toch wilde ze ook graag daar blijven en de schoonheid met al haar zintuigen in zich opnemen.
“Deze grond betreden, zou heiligschennis zijn”, zei Do Jortann. Die bestaat door de magie van de liefde, zei hij nog in zichzelf.
Toen lachte hij zacht en nog voordat ze in de gaten had wat hij zou gaan doen, nam hij haar in zijn armen en legde haar op het bloembed. Hij rolde haar over de zo teer lijkende bloemen, in een wild spel, helemaal naar het midden van de open ruimte. Ze schrok zich rot, daar ze in gedachten de verwoesting al voor zich zag, die het wilde spel van Do Jortann met haar had veroorzaakt. Ze moesten wel onherstelbare schade aan de bloemen hebben aangebracht. De gedachte aan de onder hun gewicht gebroken bloemen vervulde haar met afschuw. Daarom kon ze haar ogen niet geloven, toen ze achterom keek. De bloemen stonden nog net zo teer en recht als voorheen. Had ze dan gedroomd? Nee, ze had ze tegen haar rug gevoeld. Ze begreep niet hoe het mogelijk kon zijn, dat ze zo ongerept waren. Zelfs nu leunde haar lichaam zwaar op het zachte bloembed en drukte de bloemen naar beneden. Ze verplaatste zich voorzichtig en ging half zitten. Toen gebeurde er iets vreemds. Er flitste iets en daar waar de neergedrukte bloemen zojuist lagen, vormde zich een kleine wolk van sterrenstof. Dat viel neer op de bloemen en in een wip stonden ze weer net zo recht als voorheen. Een beetje van de stof viel op haar gezicht en ze ademde het in. Toen ze dat deed begon het in haar mond te bubbelen en bruisen en ze proefde iets zoets en lekkers, net als priklimonade. Onmiddellijk daarna voelde ze een wonderbaarlijk gevoel van ultiem geluk over zich heenkomen. Een ongelooflijke warmte verspreidde zich door haar innerlijk.
“Deze plek is zo ongelooflijk mooi”, zei Do Jortann zacht. “Het is ook een goede plek om je, je herinneringen terug te geven. Ga maar op je rug liggen, dan zal ik je gedeeltelijk je herinneringen teruggeven”, ging hij verder.
Ze ging liggen en keek naar de hemel. Ze sloot haar ogen en ademde de heerlijk frisse bloemengeuren in. Hij bracht telepathisch haar herinneringen bij haar terug en terwijl hij dat deed, woede in haar een storm. Haar herinneringen flitsten voorbij als een film, die op grote snelheid werd doorgespoeld. Het waren slechts de rustige en mooie herinneringen die ze terugkreeg. Herinneringen aan oude vrienden, haar liefhebbende familie en haar oorsprong. Er waren ook herinneringen van haar eigen thuis en plekken die ze had bezocht. Het was of de informatie haar herinneringen opende. Een soort ontwaken, na een diepe slaap. Iedereen heeft wel eens meegemaakt, dat hij enorm vast sliep. Zo vast dat als men wakker werd, men niet meer goed wist waar men was en zelfs wie men was. Zo voelde zij zich nu een beetje, zoals ze daar lag: ontwakend als haar Ware Zelf.
Op Aarde was ze nog maar zestien jaar oud. In haar buitenaardse leven was ze meer dan driehonderd jaar, gerekend vanaf haar laatste wedergeboorte. Voor die wedergeboorte zat nog veel meer tijd. Ze realiseerde zich dat ze alles in totaal meer dan duizenden jaren oud was. Ze was zoals ze dat zeggen, een heel oude ziel. In feite had ze hier heel wat meer tijd doorgebracht, dan op Aarde, wat voor haar eerst maar moeilijk te bevatten was. Haar aardse leven nam niet meer dan een paar seconden in beslag van haar rijke levensdagen. Levensdagen gevuld met kennis, die zich nu langzaam voor haar opende en begrepen werd door haar gevoelens, gedachten en ziel. Alles dat voor haar gesloten was geweest, werd nu geopend. Alle kennis die ze in duizenden jaren in het universum had verworven, werd nu weer deel van haar. In elk geval zolang ik hier ben, dacht Channie. Ze begreep dat als ze weer terug naar de Aarde ging, deze kennis voor een groot deel werd versluierd, om daar weer te kunnen zijn wie ze was, een mens. Een zestienjarig meisje op weg vrouw te worden, gewoon en menselijk. Dat was haar werk, gewoon mens zijn, wat niet echt een gemakkelijke opdracht was in deze tijd.
Do Jortann ging door en in haar innerlijk zag ze nu alle plekken waar ze ooit had geleefd. Er zaten plekken bij, die vreemd voor haar waren en zo geheel anders, dan de plaatsen die ze met Tissi Mo en Yexes had bezocht. Planeten waarop de omstandigheden enorm zwaar waren, wat zelfs nu voor haar maar moeilijk te begrijpen was, zelfs met haar hervonden kennis. De plaatsen zagen er zo totaal anders uit, dan ze ooit had gezien en toch maakten ze deel uit van haar herinneringen, achtergrond en herkomst. Ze had altijd kennis en ervaring verzameld op velerlei terreinen en gebieden, dat begreep ze nu wel. Bijna alle kennis kreeg ze nu terug. Het viel haar echter op dat er in dit ’nieuwe’ geheugen soms ook gaten zaten en gedeelten waar ze niet bij kon komen, daar die voor haar geblokkeerd waren. Haar bewustzijn vond deze plekken snel. Ze wilde weten wat daarachter verborgen zat, maar kreeg geen toegang en raakte op dood spoor. Een deel van de gebeurtenissen en dingen die ze zou hebben moeten weten, werd nog steeds voor haar versluierd en mocht ze zich niet herinneren. Zouden deze herinneringen later uit zichzelf terugkomen of waren het herinneringen die ze nu nog niet mocht weten? In dat geval kon ze het begrijpen, zou ze het ook accepteren. Maar het was heel duidelijk dat er in de tijd nog belangrijke gaten zaten. In het verders zo heldere geheugen ontbraken plaatsen waar ze ooit geweest moest zijn en personen die ze ontmoet had, die maakten dat er in het tijdsverloop geen aansluitende en zinnige volgorde zat. Er zaten beelden tussen die volkomen blanco waren en personen die opeens haar vrienden bleken te zijn, zonder bijbehorende herinneringen dat ze hen ooit eerder had ontmoet. Toen ze verder in haar geheugen zocht, vond ze echter iets dat haar heel blij maakte. De buitenaardse hoofdtaal, de vibratietaal, was in elk geval in haar herinnering helemaal intact. Bovendien ontdekte ze vele andere buitenaardse talen, minstens vijftig van hen sprak ze vloeiend. Talen hadden duidelijk haar interesse. Zelfs enkele aardse talen zouden vanaf nu voor haar gemakkelijker te begrijpen en te spreken zijn. Die laatste kennis zou haar nog wel eens goed van pas kunnen komen.
Hij verwijderde bij haar de blokkades. Blokkades die haar aangingen en zij zocht in haar innerlijk en gedachten verder, zelfs nadat hij klaar was met haar de informatie terug te geven. Haar ware vriendschap met Laina en Mjouri zat daar al en dat bleek al een heel oude vriendschap te zijn. Ze kende zelfs Tissi Mo en Yexes van vroeger. Van een deel van de personen en de relaties die ze met hen had, was ze echter heel onzeker. Ze vond niettemin wel enkele gedeelten die te maken hadden, met haar relatie tot Do Jortann. Ze zocht nog wat dieper in dat gedeelte en ontdekte er nogal wat. Haar krachtige gevoelens voor hem gingen lange tijd terug. Do Jortann betekende zowat alles voor haar, in dit, haar ware leven.
“Je bent voor mij heel speciaal, is het niet?”
Hij keek haar lange tijd aan, voordat hij haar antwoord gaf.
“Dat heb je snel ontdekt, te snel … Maar je moet weten dat … Ik hou van je”, zei hij toen rustig.
Meer woorden waren niet nodig, ze begreep nu zoveel. Vele ‘waarom vragen’ kregen, juist door deze woorden, een speciale en waarschijnlijk ook wel logische verklaring. De keren dat ze elkaar hadden ontmoet, de blikken die hij haar had geschonken. Hij had gewacht, totdat ze volwassen zou zijn. Gewacht op deze dag. Zo ontzettend veel was er al gebeurd. Ze had haar achternaam mogen ontvangen, haar verwantschap en herkomst via haar buitenaardse lichaam en met dat lichaam ook haar herinneringen en gedachten. Nu had ze ook nog haar ware liefde teruggekregen.
Plotseling was ze ouder geworden en meer ervaren. Ondanks een wirwar van gevoelens en indrukken in haar innerlijk, voelde ze zich zelfverzekerd. Ze was nu haar eigen hoger zelf, in elk geval bijna. In haar gedachtegang en waarden herkende je echter nog iets van de Aarde.
Do Jortann lag op zijn rug tussen de bloemen en keek naar de hemel. Om zijn mond speelde een brede en gelukkige glimlach. Ze kon zijn krachtige uitstraling voelen. Hij lag daar totaal ontspannen en naakt. Een lichte verlegenheid maakte zich van haar meester en kleurde haar wangen met een dieproze nuance. Voorheen had het water hen omspoeld en hun lichamen voor elkaar verborgen. Maar nu lagen ze daar naakt onder de gouden hemel. Niets verhulde nu nog de zachte huid van hun lichamen. Ze dacht aan zijn lippen. Die hadden haar nog niet zo lang geleden gekust. Ze wilde weer zijn lippen voelen, zijn lichaam op dat van haar in een liefdevolle en tedere omhelzing. Volwassen gevoelens, voorheen goed verborgen, maar nu overduidelijk aanwezig. De gevoelens van een rijpe vrouw voor de man van wie ze hield. Lust? Ja, misschien was dat wel het juiste woord. Ze overwon haar aardse terughoudendheid, daar ze nu dicht bij hem wilde zijn. Haar geluk van haar heelheid, vrij van blokkades, met hem wilde delen.
Ze schoof wat dichter naar hem toe en deed wat sterrenstof opdwarrelen. Ze voelde zich duizelig, toen een nieuwe stortvloed aan krachtige, warme gevoelens in haar innerlijk opwelden en zich als een kolkende massa in haar borst verzamelden.
“Ik … Ik wil .. Ik …”
Ze probeerde het opnieuw, maar de woorden bleven in haar innerlijk steken. Hij draaide zich naar haar toe met zijn open en mooie gezicht en fronste zijn wenkbrauwen. Hij vroeg:
“Ja, wat wil je …?”
Voelde hij ondanks alles, dan niets? Voelde hij dan niet wat er in haar binnenste zich afspeelde en welke gevoelens haar nu overspoelden?
“Ik wil me met …”
Een lichte rode blos kleurde haar wangen.
“Hm, wat nou?”
“Ik wil me met jou verbinden via de heilige universele liefde en het spirituele geluk, ik wil mezelf aan jou geven”.
Ze gebruikte oude woorden, die ze leende uit een mooi gedicht dat Misha Mojaa had geschreven. Do Jortann werd opeens heel serieus.
“Weet je heel zeker, dat je dat wilt”, vroeg hij haar ernstig.
“Ja.”
Het antwoord klonk zelfverzekerd en helder. Ze glimlachte nu openlijk en vol blijheid naar hem. Ze zag hoe zijn ogen langzaam van kleur veranderden. Eerst hadden ze een heldergroene nuance, maar veranderden toen in een zeer helderblauwe kleur. Ze lachte, daar ze zich realiseerde hoe onthullend haar eigen ogen nu al de hele tijd moesten zijn. Ook haar ogen schitterden in blauw, toen ze hem aankeek. Blauwe ogen vormden de kleur van de liefde.
Ze schoven dichter naar elkaar toe en op hun weg naar elkaar lieten ze een nieuwe wolk sterrenstof opdwarrelen. Deze wolk benevelde hen en ze omhelsden elkaar intens, toen hun lichamen eindelijk elkaar vonden. Ze realiseerde zich, een beetje sloom door de bedwelming, dat de sterrenstof haar gevoelens nog eens versterkte. Channie Centara rilde van genot in de armen van Do Jortann, ze kon zich niet langer inhouden. Geen van beide kon zijn gevoelens voor elkaar nog langer verbergen. Ze schoven iets uit elkaar en gingen op hun zij liggen. Zijn uitgestrekte hand zocht de hare. Uit zijn hand stroomden gouden stralen die haar raakten. De stralen drongen haar lichaam binnen, stroomden in haar innerlijke helemaal omhoog naar haar borst. Ze gooide haar hoofd in haar hals en snakte naar adem door de kracht van deze gevoelens. Haar borst brandde en haar hele lichaam vulde zich met wellustige gevoelens. Ze schoven weer dichter naar elkaar toe en nu zond zijn hele lichaam stralen naar haar lichaam uit. Langzaam, eerst nog aarzelend, reageerde haar lichaam op dat van hem. Haar ziel jubelde en zond eveneens haar stralen uit. Haar stralen drongen door haar huid naar buiten en kwamen zijn stralen tegemoet. Het voelde of ze gloeide, zonder dat ze het warm had. Haar stralen ontmoetten die van hem, maar drongen ook door tot zijn lichaam. Ze begonnen zijn lichaam binnen te dringen, waar ze rondtolden in zijn innerlijk en al zijn zintuigen prikkelden. Hij voelde nu hetzelfde als wat zij eerst mocht ervaren. Hij had haar met zijn stralen aangeraakt, nu raakte zij hem met haar stralen aan. De harmonieuze vereniging van de twee was begonnen.
Langzaam spreidden hun stralen zich uit over de open plek en raakten de bloemen en de bomen, stuiterden speels weer naar hen terug en raakten nu hun ruggen, veel krachtiger dan dat ze hen hadden verlaten. Ze lagen daar ineengestrengeld bijeen. Het Al rondom hen absorbeerde hun krachtige liefde. Ze begreep nu, wat hij bedoeld had, toen hij zei: ‘deze plek bestaat door de magie van de liefde.’ Dat deed deze plek inderdaad, daar alles rondom hen leek te groeien en de kleuren werden feller. Elke beweging van hun lichaam maakte, dat er opnieuw sterrenstof opdwarrelde en hen benevelde. Ze drukten hun lichamen stevig tegen elkaar en hun lippen vonden elkaar opnieuw. De kus was heet, vol passie en vuur en ze ademden nu sneller. De vrouw in haar reageerde en deed haar in een bijzondere extase raken. Misschien was het ook wel de reinste begeerte die haar vulde. Ze nodigde hem uit langzaam in haar te komen. Ze opende zich voor hem, zoals elke vrouw dat door de eeuwen heen had gedaan voor de man die ze liefhad. Ze nodigde hem uit tot haar door te dringen, haar te nemen. Zijn lichaam vond het hare en verenigde zich met dat van haar, zoals dat vanaf den beginne de bedoeling was. Ze duwden hun borst en bovenlichaam iets van elkaar af en verlieten langzaam hun lichaam. Met hun zielen creëerden ze elk hun eigen flitsende bol en terwijl hun fysieke lichamen op de grond lagen, nog steeds zacht en ritmisch met elkaar op en neer bewegend, verhieven hun zielen zich in de lucht. Daarboven gingen hun zielen langzaam en heel voorzichtig in elkaar op. De natuur rondom hen leek voor een moment de adem in te houden. De vogels zongen in stilte voor het grootste wonder van alles: de liefde. Hun zielen vermengden zich totaal met elkaar, werden één.
Twee zielen waren één geworden en net als een grote, intensief pulserende zon, verlichtten ze alles rondom hen. Ze waren één met elkaar. Hun eigen zon van gevoelens steeg op, hoger en hoger de lucht in, net als een vogel. Ze zweefden weg van de open plek en scheerden over de toppen van de bomen. Ver beneden hen lagen hun lichamen nog steeds ineengestrengeld en zo langzamerhand zouden deze de oeroude liefdesact voltooien. In hun gemeenschappelijke ‘zonnebol’ namen ze de fijnste en zuiverste gevoelens op, die door de lichamen op de grond beneden hen golfden. Het waren slechts deze gevoelens, teer, broos en hemels, vergelijkbaar met lichtspiralen, die ze binnen lieten komen. Alleen deze speciale gevoelens konden hen daarboven bereiken. Alle andere gevoelens reikten niet tot aan hen. Het waren deze, deze zuiverste gevoelens, die maakten dat hun zon pulseerde en licht uitstraalde.
Ze vlogen hoger en hoger boven de bomen. Weg van het eiland, dat opeens piepklein leek daar beneden in het meer. Ze daalden weer af. Deze keer bij de kleine tempel. Hun gemeenschappelijke ziel en zon zocht haar weg tussen de bomen en speelde met de vleugelslag van de vogels. Ze daalden helemaal naar beneden af, naar het witte dak van de tempel. Het dak was van zachte, koele steen en ze landden daar alsof ze een van de vele vogels waren. Hun ziel steeg weer op. Deze keer om verder af te dalen om een van de rechte, ronde pilaren te strelen. Ze stopten aan de voet van de pilaar en gingen op zoek naar de tempelpoort of de ingang van de tempel. Ze vonden een mooie, met bogen omgeven poort, die prachtig gedecoreerd was met tierelantijnen. Ze lieten hun zon de tempel in glippen. De tempel werd gevormd door eeuwige wijsheid en liefde. De tempel groette hen bijna als een levend wezen en het wilde hen voor een moment binnenlaten.
Daarbinnen was het koel en stralend wit. Maar weinigen kwamen hier, alleen diegenen die spiritueel op zoek waren, al op het rechte pad en vlakbij de volmaakte wijsheid. Maar ook zij die elkaar lief hadden, kwamen hier. Zij die onvoorwaardelijke liefde gaven, maar wel met volledig inzicht. Alleen zij mochten de tempel in, verder niemand, zelfs de vogels niet. Iets daarbinnen in de tempel was zo heilig, dat alleen vrije zielen hier binnen mochten vliegen. Waarschijnlijk mochten alleen diegenen binnen die zich voor de eerste keer verenigden in een zielenzon. Want wie kan spiritueel de volmaakte wijsheid bereiken, zonder op gelijke voet te staan met, of toe te groeien naar, een andere individuele ziel zonder de zielenenergie met elkaar te vermengen? We spiegelen ons juist in elkaar met de bedoeling te groeien en dat kennen we ook op Aarde, maar het buitenaardse denken en handelen op zielsniveau gaat stukken dieper.
De twee geliefden waren daar nu in elk geval en konden samen alles zien en ervaren. Ze zagen dat er in het midden van de tempel iets stond, dat op een doopfontein leek. Deze was gevuld met een rode vloeistof, die op wijn leek. Hun gemeenschappelijke ziel werd er door aangetrokken. Ze dronken ervan, zonder het oppervlak te laten rimpelen. Hun zielenzon reikte nog een keer uit naar deze zoetheid en dit voedsel om ervan te proeven. Na ervan gedronken te hebben, stegen ze op naar het dak van de tempel om vervolgens langs de muren te jagen. De muren vertelden hen over eeuwige liefde, vergeving, begrip, troost in nood en onmetelijk geluk. De boodschap en de patronen van de witte muren wisselden speciaal voor hen. De muren leken alleen tegen hen te spreken. De muren waren wit, evenals de teksten. Ze konden de teksten en patronen alleen lezen, daar deze in een meer stralend witte kleur werden weergegeven en niet gewoon wit op wit, dat niet te zien zou zijn. Alleen al het feit dat het wit op wit werd weergegeven leek voor hen al een boodschap te bevatten. Het patroon bestond uit hemelse spirituele woorden vermengd met spiralen, figuren, lijnen en zelfs kaarten van het universum. Dat alles had wel wat weg van een droom, maar was toch de werkelijkheid. Alles pulseerde, in vuur en vlam door de liefde tussen hen twee. Ze realiseerden zich dat wat ze daar voor zich zagen niet alleen het universum betrof, maar ook het Al in al haar vormen. Dat alles leek de tempel hen te vertellen. Ze zagen en begrepen, het hoe en waarom wisten ze niet. Ze luisterden en hoorden nu ook muziek die steeds luider opsteeg. De muziek vertelde hen, dat het tijd was om de tempel te verlaten.
Hun zon vloog naar buiten en weer omhoog. Ze steeg op met pas verworven kracht en sterkte. Omhoog, hoger, hoger en hoger. Ze zagen de tuin, het meer en het eiland vanaf grote hoogte. Vervolgens daalden ze weer af naar de open plek, daar waar hun lichamen nu de woeste hoogten van extase hadden bereikt. Langzaam trokken ze hun zielen weer uit elkaar. Een zilveren regen ontstond, toen hun zielenzon zich deelde en ze opnieuw twee zielen werden. Heel voorzichtig glipten ze hun lichaam binnen en werden er weer een mee. Tegelijkertijd werden ook hun lichamen één. De lippen van Do Jortann zochten die van haar en vonden ze, zacht en trillend. Zijn tong vond die van haar en het leek wel of hij op dat moment elk afzonderlijk deel van haar wilde ‘bezitten’. Hun lichamen zochten elkaar en de twee hielden elkaar stevig vast, alsof ze op het punt stonden te verdrinken in de gevoelsgolven die door hen heen en rondom hen stroomden. Beiden bereikten gelijktijdig hun hoogtepunt, het hoogst mogelijke haalbaar met het menselijk lichaam. Ze voelden de voltooiing van hun liefde tot zelfs in hun etherische lichamen. Beiden schreeuwden het uit, luid, hartstochtelijk en ongeremd, alsof ze voor een laatste keer hun liefde met de weidebloemen en de bomen in het bos wilden delen. Toen was alles voorbij.
Toen ze uiteindelijk, naakt als voorheen, weer opstonden, was er op haar wangen geen rode blos meer te bekennen. Ook haar schaamte was verdwenen. Ze keken elkaar intens in de ogen. Ogen die nog steeds blauw oplichtten. Ze wandelden in stilte en vervuld van geluk richting het strand en het water. Het leek wel of de bomen in het bos hun takken opzij schoven, zodat ze hand in hand naast elkaar konden lopen. Ze bereikten het strand. Het gouden water omsloot zacht hun lichamen en ze zwommen het meer op. Midden op het meer schreeuwde Channie Centara het uit van geluk. Het waren de laatste restanten van haar gevoelens van liefde die aan haar innerlijk ontsproten. De gevoelens bereikten haar hals en mond en kregen vleugels om over het water uit te kunnen vliegen, als echo weer terug te komen, te duiken en daarna met de golven te verdwijnen. Channie Centara en Do Jortann zwommen met krachtige slagen en bereikten de waterkant en de tuin. Ze verlieten het water en kleedden zich langzaam aan. Ze pakten elkaar weer bij de hand. Het viel haar op dat haar kleding nu echter aanvoelde, meer stoffelijk en vroeg rustig Do Jortann hierover uitleg.
“Je draagt nu echt voor honderd procent je fysieke lichaam. In het begin was je hier nog niet helemaal volledig”, ging hij verder. “Dit is niet de gewone manier waarop je bekend wordt gemaakt met je ware lichaam. Op de wijze zoals we dat vandaag hebben gedaan, ontdekte je stukje voor beetje wie je was. Met het verstrijken van de tijd, werd je steeds completer”, zei hij met een glimlach.
Ze voelde dat dit een overbodige vraag was geweest, daar ze nu alle antwoorden in zich droeg. Ze droeg de kennis bij zich en wist hoe de dingen werkten. Ze was immers nu Channie Centara met alles wat daarbij hoorde. Ze realiseerde zich ook dat, ondanks hun innige verbondenheid daarnet en alles dat ze nu en voorheen samen deelden, er toch niets was dat hen bond. Niets maakte hen voor eeuwig tot liefdespaar. Er was nog iets anders later in de tijd, dat hen meer aan anderen zou binden, dan aan elkaar. Het geluk dat ze voelden, was een deel van het Al. Hun bijdrage aan het positieve en aan de spirituele vibraties in het hele universum. Maar zelfs deze kennis over hun toekomst, was voor geen van beide pijnlijk of kwetsend. Ze hadden een moment, een innig moment van eeuwigheid gekregen om samen te zijn. Het leek eerder dat deze kennis over hun toekomst hen krachtiger maakte en hen vrede en geluk liet ervaren. Dit betekende immers dat er voor hen beide nog iets fantastisch wachtte op andere plekken. Daar ze van elkaar hielden, begrepen ze, dat ze elkaar eens los moesten laten. Ze gunden elkaar ook een dergelijke nieuwe ervaring. Misschien zouden ze beide wel hun tweelingzielen mogen ontmoeten! Ze dacht aan de bruiloft, die ze had bij mogen wonen. Ze gunde Do Jortann werkelijk een dergelijke ervaring.
Channie wilde nu nog niet terug. Ze wilde niet terug naar haar oude aardse, vermoeiende persoonlijkheid als mens, met het bijbehorende uiterlijk en haar ‘foute’ lichaam. Do Jortann moest heel wat bittere tranen van haar wangen kussen, voordat ze meeging om weer in haar aardse lichaam te glippen. Weer terug in dat lichaam, had ze het gevoel dat het schuurde en gewoonweg niet ‘paste’. Het maakte voor een deel haar zielengeluk stuk.
Zelfs met haar aardse persoonlijkheid, gewoon als Channie, kon ze zich natuurlijk herinneren wat er gebeurd was en dat maakte dat ze nog harder moest huilen. De wetenschap dat ze op Aarde als de gewone Channie verder zou moeten gaan, maakte haar bang, zelfs nu ze wist dat dit haar levensopdracht en werk was. Op dit moment konden zijn kussen haar niet meer helpen. Ze duwde hem van zich af, weg van zijn tederheid en troost, nu ook haar herinneringen langzaam begonnen te vervagen, zodat ze weer de kracht zou hebben haar leven op Aarde voort te zetten. Wat er ook allemaal verdween, een herinnering bleef stevig en krachtig overeind en diep in haar verankerd: ze was Channie Centara. Ze was een van hen, ze was een buitenaards wezen. Alle gevoelens die ze op Aarde had, gevoelens er niet bij te horen, waren juist geweest, correct en bovendien waar. Het was niet langer verkeerd te denken, zoals ze altijd deed. Dat alles buiten de Aarde meer als een thuis voor haar voelde, dan de Aarde waarop ze al zestien jaar rondliep. Het was ook niet vreemd geweest dat ze zich aangetrokken had gevoeld tot oudere mensen en dat ze haar leeftijdgenoten maar kinderlijk had gevonden. Dit alles had er mee te maken dat ze zocht naar en zich meer op haar gemak voelde bij de wijsheid en ervaring die oudere mensen bij zich droegen. Ze had vaak het gevoel gehad dat de mensen de meest simpele dingen nog niet begrepen en luid willen protesteren, maar had uiteindelijk haar mond maar gehouden. Ze had vermoed een hogere intelligentie in zich te dragen, maar ervoor gekozen stil te zijn en zich op de achtergrond te houden, om zichzelf niet te verraden.
Weer thuis volgden weken van zwijgzaam gepieker. Voor gewone mensen waren de plannen die ze nu uitstippelde iets te hoog gegrepen en te mooi om waar te zijn. Deze plannen volgden haar, waar ze ook heenging. Ze plande een ontmoeting met hen die haar lief waren, haar familie en vrienden. Ze wilde naar haar thuisplaneet reizen en deze nog een keer zien. Maar het meeste verlangde ze nog naar haar andere, ware fysieke lichaam.
Tal van kleine en grote gedachten over haar capaciteiten en vermogens gingen door haar heen. Deze gedachten riepen ook vragen in haar op. Zolang ze op Aarde was, kon ze geen greep krijgen op dat andere leven elders. Nog niet alles drong volledig tot haar door. Ze begreep ook nog niet alles. Daarboven kon ze in elk geval heel wat dingen: vele talen spreken, zingen, ruimtevaartuigen vliegen … Wat voor kwaliteiten had ze nog meer? Ze was niet helemaal zeker van zichzelf als buitenaards wezen en het irriteerde haar dat ze zoveel aardse blokkades op haar bewustzijn had. Blokkades waarvan ze eerder niet had geweten, maar die haar nu bijna boos maakten en haar hinderden. Ze maakte in zichzelf een grapje. Ik leid niet alleen aan ‘geheugenverlies’, maar ook aan ‘bewustzijnsverlies’, voor wat betreft mijn ‘ware’ leven en herkomst. Zo ernstig was het allemaal niet, maar het voelde wel af en toe zo. Alles was zoals het moest zijn. Ze zou op Aarde rondwandelen, afgeschermd van de buitenaardse warmte, liefde en van al haar familie. Ze diende als halfvolwassen mens, als doodnormale zestienjarige op Aarde rond te lopen, met een voor mensen geheime achtergrond en geheime taak, die inhield dat ze alleen maar was, die ze nu was, op precies deze plaats en tijd. Versmelten met de omgeving. Het was waarachtig niet gemakkelijk om maar zestien jaar te zijn, heel aards en net als alle andere heel menselijk. Het verschil was dat ze dingen deed, die normale zestienjarigen niet doen. Ze was op Aarde om te infiltreren! Knap zwaar werk voor iemand die net ontdekt had, wie en wat ze werkelijk was. Het merkwaardigst van alles was nog wel, dat er vele buitenaardse wezens, zoals zij, op Aarde waren. Wezens die er allemaal voor hadden gekozen te werken voor de Aarde. Ze wist echter niet precies wat ze nu of in de toekomst moest doen. Ze wist wel dat vele buitenaardse wezens, net zoals zij, met twee lichamen leefden. Een lichaam dat op de een of andere planeet sliep die men thuis noemde en een lichaam dat verdwaald en vaak ook een beetje bang rondwandelde in een of ander land op Aarde. Het werkelijke fysieke lichaam bevond zich daarbuiten in het universum en werd alleen gebruikt als het aardse lichaam sliep. De ziel kon immers maar op één plek tegelijk zijn. Dus was de slaap voor sommige mensen op Aarde een bevrijding en een ticket naar huis. Sommige van hen droegen in het universum enorme kennis met zich mee, maar wakker op Aarde was diegene maar een doodgewone, simpele ziel, middelmatig in andermans ogen. De wetenschap dat ze niet de enige was die tegelijkertijd een ander leven leidde, gaf haar kracht.
Ze begon ook te begrijpen waarom sommige mensen, die waarschijnlijk nog niet op de hoogte waren van hun buitenaardse lichaam en hun oorsprong, uit alle macht probeerden hun uiterlijk te veranderen. Een deel van de mensen verfde eigenzinnig hun haar, in een totaal andere kleur dan de haarkleur waarmee men geboren was. Misschien was dat alleen maar een poging om op hun ware zelf in een ver en ander melkwegstelsel te lijken. De plastische chirurgie kon prima leven van de zoekers die de droom van hun ware zelfbeeld najoegen. Men deed alles om harmonie te bewerkstelligen, dat echter hopeloos strandde bij een ander uiterlijk en een merkwaardige haarkleur. Een deel van de mensheid zocht zijn hele leven in alle hoeken en gaten naar iets belangrijks, zonder te weten waarnaar men zocht. Ze zochten tastend hun weg in hun zinloze leven, zoekende naar wat? Een schim, een visioen of een vage droom, allemaal moeilijk te vangen en al lang verdwenen, gelijk een eindeloze verte die niet te bereiken is. Al deze vertwijfeling kwam soms voort uit een enkel feit: dat ze vanaf het begin al geen mens waren en niet op Aarde thuis hoorden. Sommigen stierven zonder ooit te weten, wie ze waren. Het was dan, dat Do Jortann in actie kwam en hen liet begrijpen, wie ze waren. Maar als ze eerder inzicht hadden verworven, dan pas na hun dood, dan hadden ze het geweten en begrepen. Hun leven had een grote betekenis kunnen hebben, als er iemand was geweest die hen wakker had geschud. Ze hadden opgehouden met zoeken en een gelukkiger leven kunnen leiden, daar was ze zeker van. Ze was ook diep dankbaar dat ze niet langer onwetend door het leven hoefde.